Koloniale geschiedschrijving van Indonesië

Oostindie zet zich af tegen de anti-koloniale visie van de Indonesiërs: “De Indonesische historisch canon is eenduidig. Het was een gerechtvaardige revolutie waarin een verenigd volk in een heroïsche strijd de kolonisator op de knieën dwong en de onafhankelijkheid bevocht. In het verhaal zoals dat in nationale musea en schoolboeken wordt verteld is nog weinig ruimte voor nuance. Er is nauwelijks reflectie op de diepe interne tegenstellingen van een Indonesische revolutie waarin Indonesiërs niet alleen vochten tegen de kolonisator maar evengoed onderling, of juist aan de Nederlandse kan stonden en soms ook streden. Er is minder belangstelling voor het onderhandelingsproces en de beslissende steun voor de republikeinen van de internationale gemeenschap, onder Amerikaanse leiding. Het dominante verhaal is er een van de heldhaftige militairen.” (p. 15).

Als historicus van de kolonisator probeert hij de koloniale bevrijdingsstrijd in diskrediet te brengen. Hij uit twijfels over de vraag of de revolutie gerechtvaardigd was. De collaborateurs die de kolonisator steunden portretteert hij als onafhankelijke partijen die in onderling gevecht waren met elkaar. Het is alsof de NSB’ers in Nederland afgeschilderd zouden worden als mensen die verwikkeld waren in onderlinge tegenstellingen van Nederlanders en de Nazi’s daar niet mee te maken hadden.

Hij gaat een stap verder: “Het eerste halfjaar na de Japanse capitulatie werd de situatie in grote delen van het land gekenmerkt door een felle strijd om het gezag – de verdeel-en-heerspolitiek van de Japanners had daaraan een stevige impuls gegeven. Er was grof geweld tussen rivaliserende Indonesische groepen onderling, maar evenzeer gericht tegen etnische minderheden – eerste en tweede generatie Europese immigranten, de grotere groep van gemengd Indonesisch-Europese afkomst (Indo’s) – en ‘Inlanders’ die als collaborateurs werden gezien. Het geweld tijdens deze bersiap was gruwelijk…. De noodzaak van een herstel van de orde werd sindsdien aan Nederlandse zijde ook wel gelegitimeerd door te wijzen op de noodzaak een herhaling van de bersiap te voorkomen.” (p. 21)

Nederlandse kolonisatoren die het land van Indonesiërs hadden bezet zijn omgetoverd tot onschuldige “immigranten”. Het bevrijdingsgeweld was gruwelijk volgens Oostindie en daarom moet de bezetter orde handhaven.

Hij schrijft: “Als de missie dan was om orde en vrede te brengen, en als het Indonesische volk moest worden geholpen , niet bevochten, hoe zat het dan met de tegenstander?” (p. 89)

Als de missie dan was om het kolonialisme terug te brengen, en als het Indonesische volk moest worden onderdrukt en hun vrijheid ontnomen, is het dan niet duidelijk wie de tegenstander was?

Oostindie kan maar niet de vraag stellen die Pondaag stelt: “Wie geeft je het recht om het land van Indonesiërs 18.000 km verdere te gaan bezetten om de ‘orde’ te herstellen?” Zou het gerechtvaardigd zijn voor Duitse Nazi’s om de bezetting van Nederland in die termen te beschrijven?

Conclusie

Oostindie toont ook met dit boek aan dat hij een historicus van de kolonisator. Hij spreekt vanuit de positie van de witte Nederlander die nog steeds moeite heeft om een wrede geschiedenis van koloniale onderdrukking onder ogen te zien. Dat doet hij ook nog eens vanuit een racistische opvatting over de Indonesische vrijheidsstrijd die het slachtoffer tot misdadiger maakt.