Moet Gandhi’s standbeeld vallen?

Sandew Hira

Den Haag, 21-6-2020

Email: sandew.hira@iisr.nl

Inleiding

Is het bekladden en neerhalen van standbeelden van Gandhi een progressieve stap in de strijd tegen racisme? Voor sommige activisten is het antwoord eenduidig: “Ja”. Gandhi heeft een aantal racistische uitspraken gedaan over zwarte mensen. Zo iemand verdient geen standbeeld. Voor veel mensen in met name de Hindostaanse gemeenschap is Gandhi de leider van de Indiase bevrijdingstrijd tegen het Brits kolonialisme en wordt hij geëerd op allerlei manieren. Het bekladden en neerhalen van zijn standbeeld wordt daar met afgrijzen bekeken. Hoe moet je hiermee omgaan als dekoloniale activist?

Je moet beginnen met proberen om de feiten te achterhalen over Gandhi en de zwarte strijd? Wat is die waarheid?

Alle bronnen over uitspraken van Gandhi gaan terug naar zijn verzamelde werken die op internet gratis te downloaden zijn. Het gaat om 98 delen van gemiddeld 500 pagina’s, dus ongeveer 50.000 pagina’s. Het is in opdracht van de Indiase regering samengesteld. Het materiaal is verzameld tussen 1956 en 1994 en is nu beschikbaar. De samenstellers hebben geen censuur gepleegd, dus heb je ook de uitspraken van Gandhi waar hij zich voor zou moeten schamen.

Gandhi is geboren in Gujarat, India, op 2 oktober 1869 en werd op 79-jarige leeftijd vermoord door een Hindu fundamentalist op 30 januari 1948, een half jaar nadat India haar onafhankelijkheid had uitgeroepen op 15 augustus 1947.

Gandhi was op 22-jarige leeftijd in London als advocaat afgestudeerd en keerde terug naar zijn geboorteland waar hij moeilijk een praktijk van de grond kon krijgen. In april 1893 vertrok hij naar Zuid-Afrika om juridisch adviseur te worden van een Indiase zakenman. Hij zou er 21 jaar verblijven en nauw betrokken raken bij de strijd van de Hindostaanse gemeenschap tegen apartheid. In 1915 keerde hij op 45-jarige leeftijd terug naar India, waar hij met succes de strijd tegen het Brits kolonialisme leidde die resulteerde in de onafhankelijkheid van India.

De relatie van Gandhi met de zwarte gemeenschap heeft betrekking op twee gemeenschappen:

  • Zuid-Afrika.
  • De zwarte gemeenschap in de VS.

De beschuldiging van racisme heeft betrekking op zijn periode in Zuid-Afrika.

Zuid-Afrika

Zuid-Afrika zoals we haar nu kennen is in 1948 ontstaan als een eenheidsstaat. De Westerse kolonisatie van Zuid-Afrika met de vestiging van een militaire vesting en handelspost op de Kaap door de Nederlandse Verenigde Oost Indische Compagnie in 1652 onder leiding van Jan van Riebeeck. Ze dwongen de zwarte bevolking tot slavernij. In 1795 kregen de Nederlanders concurrentie van een andere koloniale macht, Engeland, die uiteindelijk de controle kreeg over het gebied in 1815. De Nederlanders en Britten voerde regelmatig oorlog tegen elkaar. De Nederlandse Boeren scheidden zich af in een viertal onafhankelijke republieken: Transvaal, Oranje Vrijstaat, Natal en de Kaap. In 1869 werd diamant gevonden in Transvaal en Oranje Vrijstaat en in 1886 goud in Transvaal. De Britten probeerde controle te krijgen over deze gebieden. In 1880 werd de eerste Anglo-Boers oorlog uitgevochten die gewonnen werd door de Nederlandse Boeren. In 1899 vond de tweede Anglo-Boers oorlog plaats die de Britten de definitieve overwinning bracht op de Boeren in 1902. Gandhi zou deze oorlog meemaken en koos de zijde van de Britten. Hij bood de Britten hulp aan in de vorm van ziekenverzorgers uit de Hindostaanse gemeenschap.

De Hindostaanse gemeenschap in Zuid-Afrika kent twee bronnen van oorsprong: enkele duizenden totslaafgemaakten uit Bengalen en Zuid-India die door Van Riebeeck en consorten werden gebracht naar de Kaap in de zeventiende eeuw en 150.000 contractarbeiders die tussen 1860 en 1911 werden gebracht onder het systeem van “indentured labour”. Ze werden geworven in India en naar Zuid-Afrika gebracht om te werken op de suikerplantages in Natal. Ze waren Britse onderdanen. Gandhi was actief in deze gemeenschap. De verhouding tussen de Hindostanen en Afrikanen was complex. Aan de ene kant werden beide groepen onderdrukt voor de witte bevolking middels apartheidswetgeving. Het land van Afrikanen was door de witte kolonisator gestolen. Die zette vervolgens zwarte politie-agenten in om de contractarbeiders met bruut geweld in toom te houden: de oude verdeel-en-heers tactiek.

In 1888 werd in Natal de pasjeswet voor Indiërs ingevoerd die hun bewegingen in de apartheidssamenleving moest controleren. Gandhi kwam in 1893 aan in Zuid-Afrika en begon vrij snel de beweging tegen de pasjeswet te leiden. Hij werd vier keer de gevangenis ingestuurd vanwege zijn verzet.

De kritiek op Gandhi in Zuid-Afrika betreft drie punten:

  • Gandhi was een bewonderaar van het Britse systeem.
  • Gandhi steunde de Britten tijdens een opstand van zwarte Afrikanen o.l.v. Bambatha kaMancinza in 1906.
  • Ghandi heeft racistische uitspraken gedaan over zwarte mensen.

Bewonderaar van het Britse systeem

Twee Zuid-Afrikaanse historici – Ashwin Desai en Goolam Vahed – maken hier een punt in hun boek “The South African Gandhi. Stretcher-bearer of the Empire”.[1] Ze citeren Gandhi uit zijn afscheidsspeech in Cape Town in 1914 toen hij besloot terug te keren naar India: “I have always believed there is something subtle, something fine in the ideals of the British Constitution. Tear away those ideals and you tear away my loyalty to that Constitution; keep those ideals and I am ever a bondman. [Cheers] Both races should see that those ideals of the British Constitution always remained a sacred treasure.”[2]

 

Je vraagt je af hoe met deze attitude hij de onafhankelijkheidsstrijd van India heeft kunnen leiden? Het antwoord is simpel. Gandhi was gekoloniseerd in zijn geest in 1914 en heeft een mentale bevrijding moeten ondergaan om de rol van leider van de onafhankelijkheidsbeweging te kunnen nemen. Is het moeilijk om te begrijpen dat mensen groeien in hun geestelijke ontwikkeling?

De bewondering voor het Westerse systeem zien we bij meer anti-koloniale leiders. In 1964 geeft Nelson Mandela een vergelijking tussen communisme en het Westerse systeem. “From my reading of Marxist literature and from conversations with  Marxists, I have gained the impression that Communists regard the parliamentary system of the West as undemocratic and reactionary. But, on the  contrary, I am an admirer of such a system.  The Magna Carta, the Petition of Rights and the Bill of Rights, are documents which are held in veneration by democrats throughout the world.  I have great respect for British political institutions, and for the country’s  system of justice. I regard the British Parliament as the most democratic  institution in the world, and the independence and impartiality of its judiciary  never fail to arouse my admiration.  The American Congress, that country’s doctrine of separation of powers,  as well as the independence of its judiciary, arouse in me similar sentiments.”[3]

Moet je om deze redenen standbeelden van Mandela verwijderen?

Steun voor de Britten in de opstand van 1906

In 1906 voerden de Britten nieuwe belastingwetten in. Afrikanen onder leiding van de Bambatha kaMancinza uit de Zulu gemeenschap organiseerden een gewapende opstand tegen de Britten. De opstand werd bloedig neergeslagen. Gandhi had de Britten aangeboden om ziekenbroeders uit de Hindostaanse gemeenschap te mobiliseren voor de kolonisator.

Desai en Vahed maken hier een punt van en ze hebben gelijk: The Gandhian pattern that emerges during the South African War and the Bhambatha Rebellion is the erasure of Africans as a people who suffered and resisted a brutal system. Alongside this was the use of war and violence as opportunities to display loyalty to local settlers and, by extension, to the British Empire.”[4] Vandaag de dag pleiten we voor solidariteit met andere onderdrukte groepen. De strijd tegen kolonialisme en imperialisme is internationaal. Gandhi heeft in 1906 aan de verkeerde kant van de geschiedenis gestaan. Zelf verklaart Gandhi zijn houding als volgt: We are in Natal by virtue of British power. Our very existence depends upon it. It is therefore our duty to render whatever help we can.”[5]

Later zou zijn houding radicaal veranderen, maar daarover straks meer.

Racistische uitspraken

Docenten van de universiteit van Ghana hebben een petitie ingediend waarin ze het bestuur vragen om het standbeeld van Gandhi te verwijderen van het universiteitsterrein. In die petitie hebben ze een aantal racistische citaten gevonden uit de collected works waar Gandhi zich voor moet schamen. Hier zijn enkele citaten:

  • “A general belief seems to prevail in the Colony that the Indians are little better, if at all, than savages or the Natives of Africa. Even the children are taught to believe in that manner, with the result that the Indian is being dragged down to the position of a raw Kaffir.”[6]
  • “In the face, too, of financial operations, the success of which many of their detractors would envy, one fails to understand the agitation which would place the operators in the same category as the half-heathen Native and confine him to Locations, and subject him to the harsher laws by which the Transvaal Kaffir is governed.”[7]
  • “So far as the feeling has been expressed, it is to degrade the Indian to the position of the Kaffir.”[8]
  • Desai en Vahed voegen toe: “In The Green Pamphlet Gandhi objected to the fact that ‘Indians are classed with the natives of South Africa—Kaffir races’. For example, Indians had to use the same entrance as Africans at the post office in Durban. ‘We felt the indignity too much and . . . petitioned the authorities to do away with the invidious distinction and they have now provided three separate entrances for natives, Asiatics and Europeans.’ Gandhi was irate that ‘the sons of this land of light [India] are despised as coolies and treated as Kaffirs’ “.[9]

 

Het algemene beeld uit dit soort citaten is dat Gandhi zwarte Afrikanen als minderwaardig beschouwde vergeleken met Indiërs. Als je dit leest en moet je verontwaardigd zijn over deze uitspraken en niet proberen om daar begrip voor op te brengen. De vraag die je echter ook moet stellen is of Gandhi deze opvattingen heeft behouden in de rest van zijn leven of daar afscheid van heeft genomen.

 

In de verzamelde werken zul je ook dit soort citaten van Gandhi treffen:

  • “I regard the Kaffirs, with whom I constantly work these days, as superior to us. What they do in their ignorance we have to do knowingly.”[10] (Citaat uit 1910)
  • “In cocoa plantations,. Negro workers are subjected to such inhuman treatment that if we witnessed it with our own eyes we would have no desire to drink cocoa.”[11] (Citaat uit 1913)
  • Among the Negroes, the tallest and the most handsome are the Zulus. I have deliberately used the epithet ‘handsome, in connection with Negroes. A fair complexion and a pointed nose represent our ideal of beauty. If we discard this superstition for a moment, we feel that the Creator did not spare Himself in fashioning the Zulu to perfection. Men and women are both tall and broad-chested in proportion to their height. Their muscles are strong and well set. The calves of the legs and the arms are muscular and always well rounded. You will rarely find a man or woman walking with a stoop or with a hump back. The lips are certainly large and thick, but as they are in prefect symmetry with the entire physique, I for one would not say that they are unshapely. The eyes are round and bright. The nose is flat and large, such as becomes a large face and the curled hair on the head sets off to advantage the Zulu’s skin which is black and shining like ebony. If we ask a Zulu to which of the various races inhabiting South Africa he will award the palm for beauty, he will unhesitatingly decide in favour of his own people, and in this I would not see any want of judgment on his part. The physique of the Zulu is powerfully built and finely shaped by nature without any such effort as is made by Sandow and others in Europe in order to develop the muscles. It is a law of nature that the skin of races living near the equator should be black. And if we believe that there must be beauty in everything fashioned by nature, we would not only steer clear of all narrow and one-sided conceptions of beauty, but we in India would be free from the improper sense of shame and dislike which we feel for our own complexion. If it is anything but fair.”[12] (Citaat uit 1926).

De eerdere citaten stammen uit zijn vroege periode in Zuid Afrika en de later zijn van 1910, 1913 en 1926.

Zijn opvattingen over zwarten werd later vooral bepaald door zijn visie op de strijd van de zwarte gemeenschap in Amerika.

De zwarte gemeenschap in de VS

Gandhi schreef veel. Hij schreef ook regelmatig over de situatie van de zwarten in Amerika. In 1926 schreef hij: “The Negroes of the United States have accepted Western civilization. They have embraced Christianity. But the black pigment of their skin constitutes their crime, and if in the Northern States they are socially despised, they are lynched in the Southern States on the slightest suspicion of wrongdoing.”[13]

Hij publiceerde regelmatig over het onrecht dat de zwarten werd aangedaan. Zo meldde hij: “In South Carolina (U.S.A.) a white man stole a motor car. He got four weeks. The same Court of Justice condemned a Negro to three years’ penal servitude for stealing a bicyle. A Delaware (U.S.A.)”coloured” man was sentenced to death for committing rape on a white girl. At Alabama (U.S.A.) two whites were fined $. 250 each for committing rape on coloured girls.”[14]

Hij maakte in 1929 een vergelijking tussen het kaste systeem in India en de VS: “There can be no true comparison between the two. They are dissimilar. Depressed and oppressed as the untouchable is in his own land, there is no legal discrimination in force against him as it is in the case of the Negro in America. Then, though our orthodoxy sometimes betrays a hardness of heart that cannot but cause deep anguish to a humanitarian, the superstitious prejudice against the untouchable never breaks out into such savage fury as it does sometimes in America against the Negro. The lynching of the Negrois not an uncommon occurrence in America. But in India such things are impossible because of our tradition of non-violence. Not only that, the humanitarian sentiment in India has so far prevailed against caste prejudice as to result even in the canonization of individual untouchables. We have several untouchable saints. I wonder whether you have any Negro saints among you. The prejudice against untouchability is fast wearing out. I wish somebody could assure me that the tide of colour prejudice had spent itself in America.”[15]

Acht jaar later komt hij terug op de vergelijking en benadrukt hoe in India het kaste-systeem onderdeel was van de Hindu religie, terwijl dat in de VS niet het geval was. Gandhi: “Can it be a divine law that some persons are born untouchables and remain so for generations? Even men do not have such a law. It does not exist anywhere in this world. The plight of Negroes in America is very bad. They are untouchables but they are not considered to have been born so. Treating them as untouchables is not considered a dharma. There are a vast number of people who treat Negroes as untouchables but such behaviour is not considered a part of religion.”[16]

In 1946 had Gandhi een gesprek met zwarte Amerikaanse soldaten in Madras. Een soldaat vroeg hem: “There are several religions in the world. They were all orginated in foreign countries. Which one of these should Africa follow? Or should she discover her own religion? If so, how ?”

Dit is het antwoord van Gandhi: “It is wrong to say that all religions were originated in foreign countries. I had fairly extensive contact with Zulus and Bantus and I found that the Africans have a religion of their own, though they may not have reasoned it out for themselves. I am not referring to the rites, ceremonies and fetishes that are prevalent among African tribes but the religion of one Supreme God. You pray to that God.”[17]

Hier begint hij te erkennen dat je moet redeneren buiten de bestaande kaders en erkennen dat er zoiets bestaat als een Inheemse Afrikaanse filosofie met haar eigen wortels.

Een andere soldaat vroeg: “How can a continent like Africa fight down the fetters of slavery when it is so hopelessly divided?”

Gandhi: “The moment the slave resolves that he will no longer be a slave, his fetters fall. He frees himself and shows the way to others. Freedom and slavery are mental states. Therefore the first thing is to say to yourself: ‘I shall no longer accept the role of a slave. I shall not obey orders as such but shall disobey them when they are in conflict with my conscience.’ The socalled master may lash you and try to force you to serve him. You will say: ‘No, I will not serve you for your money or under a threat.’ This may mean suffering. Your readiness to suffer will light the torch of freedom which can never be put out.”[18]

Gandhi pakte het vraagstuk op van mental slavery en de noodzaak voor de dekolonisatie van de geest. In 1931 schrijft hij over het Britse onderwijssysteem in India: “We know what history we learn in schools and what we have to unlearn by bitter experience. We are taught to imagine the blessings and virtues of British rule; we learn, as we grow, to know the contrary. Our greatest enemy is therefore ignorance spread often willfully to prejudice us.”[19]

Tot slot vraagt een soldaat: “Africa and India both drink of the cup of slavery. What necessary steps can be taken to unite the two nations so as to present a common front?”

En Gandhi maakt de volgende verbinding: “India is not yet free and yet Indians have begun to realize that their freedom is coming, not because the white man says so but because they have developed the power within. In as much as India’s struggle is non-violent, it is a struggle for the emancipation of all oppressed races against superior might. I do not propose mechanical joint action between them. ‘Each one has to find his own salvation’ is true of this as well as of the other world. It is enough that there is a real moral bond between Asiatics and Africans. It will grow as time passes.”[20]

Hij kreeg gelijk. Zwarte leiders uit Amerika maakten contact met Gandhi. De meest opmerkelijke is Marcus Garvey. Garvey had een internationale organisatie opgebouwd van radicale zwarte activisten met ruim een miljoen leden. Garvey was heel goed op de hoogte van de spanningen tussen Afrikanen en andere gekoloniseerde gemeenschappen, ook tussen Hindostanen en Afrikanen. Maar Garvey zag de betekenis van Gandhi voor de internationale strijd tegen het kolonialisme. In 1924, toen zijn organisatie op de hoogtepunt was van haar ontwikkeling, stuurde Garvey een telegram aan Gandhi met de volgende tekst: “The Negroes of the world through us send you greetings for fight for the freedom of your people and country. We are with you. Fourth Annual international Convention Negro Peoples of the World. Marius Garney, Chairman.”[21] Twee jaar later stuurde zijn vrouw, Amy Jacques Garveytwee boeken van Garvey naar Gandhi (”The Philosophy and Opinions of Marcus Garvey” en ”Africa for Africans”). Gandhi stuurde haar op 12 mei 1926 een bedankbriefje terug.[22]

Een andere belangrijke zwarte leider, de grondlegger van de NAACP, W.E.B. du Bois, was regelmatige contact met Gandhi. Du Bois publiceerde artikelen van Gandhi in zijn maandblad Crisis. Du Bois was een Pan-Africanist. Veel Pan-Africanisten in West Afrika waren geïnspireerd door Gandhi.

De kern van die inspiratie lag in de strategie die Gandhi had ontwikkeld mb.t. geweldloos verzet. Een van de vroegere leiders van de burgerrechtenbeweging in Amerika was Howard Thurman (1899-1981). Hij was een Afro-Amerikaanse theoloog en een mentor van Martin Luther King. Thurman schrijft in zijn autobiografie over zijn reis naar India en de ontmoeting met Gandhi: “He had questions. Never in my life have I been a part of that examination: persistent pragmatic questions about American Negroes, about the course of slavery, and how we had survived it. One of the things that puzzled him was why the slaves did not become Muslems. “Because,” he said, “the Moslem religion is the only religion in the world in which no lines are drawn from within the religious fellowship. Once you are in, you are all the way in. This is not true in Christianity, it is’t true in Buddhism or Hinduism. If you would have become Moslem, then even though you were a slave, in the faith you would be equal to your master…. He wanted to know about voting rights, lynching, discrimination, public school education, the churches and how they functioned. His questions covered the entire sweep of our experience in American society.”[23]

Thurman was belangrijk in de Amerikaanse burgerrechtenbeweging, omdat hij een mentor was van Martin Luther King Jr. King had Gandhi’s technieken van geweldloos verzet bestudeerd vooral met de bus boycott in Montgomery. King schrijft in zijn autobiografie: “Like most people, I had heard of Gandhi, but I had never studied him seriously. As I read I became deeply fascinated by his campaigns of nonviolent resistance. I was particularly moved by his Salt March to the Sea and his numerous fasts. The whole concept of Satyagraha (Satya is truth which equals love, and agraha is force; Satyagraha, therefore, means truth force or love force) was profoundly significant to me. As I delved deeper into the philosophy of Gandhi, my skepticism concerning the power of love gradually diminished, and I came to see for the first time its potency in the area of social reform.”[24]

The strategie, tactieken en technieken die Gandhi had ontwikkeld werden toegepast door grote groepen zwarte activisten in Montgomery. King: “In the summer of 1957 the name of Mahatma Gandhi was well known in Montgomery. People who had never heard of the little brown saint of India were now saying his name with an air of familiarity. Nonviolent resistance had emerged as the technique of the movement, while love stood as the regulating ideal. In other words, Christ furnished the spirit and motivation while Gandhi furnished the method.”[25]

King heeft zijn strategie van geweldloos beschreven, uitgelegd en verdedigd in zijn boek Stride Toward Freedom. Hij gaat in detail in op alle filosofische, strategische, tactische en technische aspecten van geweldloos verzet, inclusief de argumenten tegen deze strategie. Bij iedere stap grijpt hij terug naar wat hij van Gandhi heeft geleerd.

In 1956 was premier Nehru van India in de VS en nodigde King en zijn vrouw Coretta uit voor een bezoek aan India. Gandhi was toen al dood.

King beschrijft zijn ervaring in India: “We had a grand reception in India. The people showered upon us the most generous hospitality imaginable. Almost every door was open so that our party was able to see some of India’s most important social experiments and talk with leaders in and out of government, ranging from Prime Minister Nehru, to village councilmen and Vinoba Bhave, the sainted leader of the land reform movement. Since our pictures were in the newspapers very often it was not unusual for us to be recognized by crowds in public places and on public conveyances. Occasionally I would take a morning walk in the large cities, and out of the most unexpected places someone would emerge and ask: “Are you Martin Luther King?” We had hundreds of invitations that the limited time did not allow us to accept. We were looked upon as brothers, with the color of our skins as something of an asset. But the strongest bond of fraternity was the common cause of minority and colonial peoples in America, Africa, and Asia struggling to throw off racism and imperialism. We had the opportunity to share our views with thousands of Indian people through endless conversations and numerous discussion sessions. I spoke before university groups and public meetings all over India. Because of the keen interest that the Indian people have in the race problem these meetings were usually packed. Occasionally interpreters were used, but on the whole I spoke to audiences that understood English. The Indian people love to listen to the Negro spirituals. Therefore, Coretta ended up singing as much as I lectured. We discovered that autograph seekers are not confined to America. After appearances in public meetings and while visiting villages, we were often besieged for autographs. Even while riding planes, more than once pilots came into the cabin from the cockpit requesting our signatures. We got good press throughout our stay. Thanks to the Indian papers, the Montgomery bus boycott was already well known in that country. Indian publications perhaps gave a better continuity of our 381-day bus strike than did most of our papers in the United States. We held press conferences in all of the larger cities—Delhi, Calcutta, Madras, and Bombay—and talked with newspapermen almost everywhere we went. They asked sharp questions and at times appeared to be hostile, but that was just their way of bringing out the story that they were after. As reporters, they were scrupulously fair with us and in their editorials showed an amazing grasp of what was going on in America and other parts of the world.”[26]

Het is interessant om te zien hoe King en zijn metgezellen kennis maakten met het vraagstuk van reparations and affirmative action in India voor de “untouchables” in een gesprek met Nehru. Hij vergelijkt dat beleid met het beleid in de VS m.b.t. zwarte emancipatie. King schrijft: “The Indian government spent millions of rupees annually developing housing and job opportunities in villages heavily inhabited by untouchables. Moreover, the prime minister said, if two applicants compete for entrance into a college or university, one of the applicants being an untouchable and the other of high caste, the school is required to accept the untouchable. Professor Lawrence Reddick, who was with me during the interview, asked: “But isn’t that discrimination?” “Well, it may be,” the prime minister answered. “But this is our way of atoning for the centuries of injustices we have inflicted upon these people.” From the prime minister down to the village councilmen, everybody declared publicly that untouchability is wrong. But in the United States some of our highest officials declined to render a moral judgment on segregation, and some from the South publicly boasted of their determination to maintain segregation. That would be unthinkable in India. Although discrimination has not yet been eliminated in India, it is a crime to practice discrimination against an untouchable.”[27]

King gaf de essentie weer van de relatie tussen Afrikanen en Indiërs: “The strongest bond of fraternity was the common cause of minority and colonial peoples in America, Africa, and Asia struggling to throw off racism and imperialism.”

Eenheid maakt macht, verdeeldheid breekt kracht

De kwestie van eenheid tussen onderdrukte volkeren is voor veel leiders in de gekoloniseerde een belangrijk thema geweest. Europese mogendheden hadden de wereld gekoloniseerd en hun volkeren meedogenloos onderdrukt en uitgebuit. Ze hebben de strategie gebruikt van verdeel-en-heers en de kolonisatie van de geest. Alle leiders van de bevrijdingsstrijd tegen het kolonialisme realiseerden zich deze essentiële regel: eenheid maakt macht, verdeeldheid breekt kracht.

De strategie van verdeel-en-heers was vaak heel effectief. Onder alle gekoloniseerde gemeenschappen heerst er angst voor de kolonisator en woede over de vernedering, onderdrukking en uitbuiting. De strategie van verdeel-en-heers richt de focus van angst en woede weg van de kolonisator en binnen de eigen gemeenschappen. In de zwarte gemeenschappen werd de kleurschakering gebruikt als instrument: hoe lichter de huidskleur, hoe beter de sociale, economische en culturele positie. In de multiculturele gemeenschappen werden Afrikanen opgezet tegen Aziaten en omgekeerd. En als die strategie gecombineerd werd onderling geweld, dan zijn de gevolgen voor generaties niet te overzien: de woede is direct verbonden met leed die elkaar is aangedaan.

In Suriname zijn Hindostanen en Afro-Surinamers tegen elkaar opgezet bij verkiezingen. Politiek was gebaseerd op de manipulatie van de spanningen tussen deze bevolkingsgroepen. Pas na de coup van 25 februari 1980 is het element van dekolonisatie onderdeel geworden van de politiekvoering. In Suriname heeft de verdeel-en-heers strategie van Nederland niet geleid tot geweld, maar in het buurland Guyana wel.

In 1950 richten de Marxist Chedi Jagan (Hindostaanse komaf) en Forbes Burnham (Afro-Guyanese komaf) samen de People’s Progressive Party (PPP) op als een socialistische partij die de strijd voor onafhankelijkheid tegen Engeland zou leiden. De PPP won de verkiezingen van 1953 en begon sociale hervormingen door te voeren op weg naar de onafhankelijkheid, die uiteindelijk in 1966 werd bereikt. De Engelsen stuurden militairen naar Guyana en zetten Jagan af. De Britse en Amerikaanse inlichtingendiensten begonnen in te werken op de PPP en een scheiding te bewerkstelligen tussen Hindostanen en Afro-Guyanezen. Dat was effectief. In de verkiezingen van 1957 namen twee fracties van de PPP (Jagan en Burnham) apart deel aan de verkiezingen, maar Jagan won 9 van de 14 zetels en Burnham 3. Veel Afro-Guyanezen hadden toch op Jagan gestemd. De CIA zetten met steun van de Engelsen een campagne op om de twee bevolkingsgroepen uit elkaar te drijven. De woede over racisme en kolonialisme werden gericht op elkaar. Gekoloniseerde Hindostanen vertellen racistische verhalen van de witte kolonisator over de minderwaardigheid van Afro-Guyanezen en hun wens om Hindostaanse vrouwen te verkrachten. Afro-Guyanezen vertellen racistische verhalen van de kolonisator over gierige Hindostanen die zwarten willen uitbuiten. Die spanningen worden gecombineerd met stakingen en demonstraties en monden uit in honderden doden in de beginjaren zestig. Het heeft de etnische relaties in Guyana voor decennia verstoord. Stephen Rabe, die de campagne van de Amerikaanse inlichtingendienst met steun van de Britten in Guyana uitvoerig heeft gedocumenteerd, concludeert: U.S. policymakers generated political instability and economic chaos and incited racial warfare in the British colony.”[28]

Sociale bewegingen krijgen vaak te maken met inlichtingendiensten. De Black Panthers Party in Amerika is ten onder gegaan door infiltranten van de FBI. De Russische revolutionair Victor Serge heeft een handboek samengesteld voor revolutionairen met de titel: “What everyone should know about repression“. De archieven van de Russische inlichtingendienst was na de revolutie van 1917 in handen gevallen van de revolutionairen. Serge heeft in zijn handboek uitgelegd hoe inlichtingendiensten werken om sociale bewegingen te ondermijnen. Een belangrijk element is de inzet van provocateurs die verdeel-en-heers strategieën toepassen en onderling wantrouwen creëert.[29]

Een soortgelijk handboek werd vijftig jaar later samengesteld door de Amerikaanse CIA agent Philip Agee met de titel “Inside the Company – CIA diary“.[30] Agee werkte 12 jaar voor de CIA in Latijns Amerika tegen anti-imperialistische organisaties. Hij kreeg er later spijt van en verzamelde zijn ervaringen in de vorm van een handboek die door sociale bewegingen gebruikt zijn geworden over hoe om te gaan met inlichtingendiensten.

De algemene les is: verdeel-en-heer bestrijd je door de focus te leggen waar het hoort: de strijd tegen kolonialisme. Leiders van de Aziatische en Afrikaanse bevrijdingsbewegingen hebben dat goed begrepen. Ze kennen de woede in hun gemeenschappen over vernedering en onderdrukking heel goed en beseffen dat die woede een focus moet hebben: de kolonisator. Als die focus verschuift naar onderlinge strijd, dan heb je een belangrijke slag verloren.

De focus van de strijd in Nederland is institutioneel racisme. Het verwijderen van standbeelden van slavenhouders heeft een duidelijk focus: de kolonisator. Het verwijderen van het standbeeld van Gandhi is daar geen deel van. Gandhi was geen deel van de kolonisator. Hij was gekoloniseerd in zijn geest zoals veel gekleurde mensen. Hij is uiteindelijk gedekoloniseerd in zijn geest. De focus te verschuiven van de kolonisator naar hem is onderdeel van verdeel-en-heers. Daarom is die actie niet goed te keuren. Die afkeuring betekent niet dat niet gesproken moet worden over de problematische aspecten van zijn leiderschap en in het algemeen van leiderschap van sociale bewegingen. Dat gesprek is hard nodig. Maar het moet gebaseerd zijn op feiten en het totaalplaatje. Dan is het deel van de groei van sociale bewegingen, anders wordt het deel van de strategie van verdeel-en-heers.

Bronnen

Agee, P. (1975): Inside the Company. CIA diary. Stonehill Publishing Company. London.

Carson, C. (1998): The Autobiography of Martin Luther King Sr.. IPM/Warner Books. New York.

Desai, A. and Vahed, G. (2016): The South African Gandhi. Stretcher-bearer of the Empire. Stanford University Press. Stanford.

Gandhi, M.K. (1956-1994 (xx)): The Collected Works of Mahatma Gandhi. https://www.gandhiheritageportal.org/the-collected-works-of-mahatma-gandhi. Accessed 19-6-2004. De referentie naar de verschillende delen is opgenomen tussen haakjes (xx).

King, M.L (1958): Stride Toward Freedom. The Montgomery Story. Beacon Press. Boston.

Mandela, N. (1964): I am not a communist. From speech in his defence at the Rivonia Trial while Secretary General of the ANC, in June 1964. The speech is known by the title ‘I Am Prepared to Die’. in: Bragança, A. de and Wallerstein, I. (eds.) (1982), p. 91-95.

Petition (2016): Gandhi’s Statue at the University Of Ghana Must Come Down. https://www.change.org/p/the-members-of-the-university-of-ghana-council-gandhi-s-statue-at-the-university-of-ghana-must-come-down. Accessed 20-6-2020.

Rabe, S. (2005): U.S. intervention in British Guiana. A cold war story. Univ. Of North Carolina Press. Chapel Hill.

Serge, V. (1979): What everyone should know about repression. New Park Publications. Original: 1926.

[1] Desai, A. and Vahed, G. (2016): The South African Gandhi. Stretcher-bearer of the Empire. Stanford University Press. Stanford.

[2] Desai, A. and Vahed, G. (2016), p. 36.

[3] Mandela, N. (1964), p. 95.

[4] Desai, A. and Vahed, G. (2016), p. 89.

[5] Gandhi, M.K. (1956-1994 (1)), p. 179.

[6] Gandhi, M.K. (1956-1994 (1)), p. 193.

[7] Idem, p. 225.

[8] Idem, p. 229.

[9] Desai, A. and Vahed, G. (2016), p. 30.

[10] Gandhi, M.K. (1956-1994 (11)), p. 107.

[11] Gandhi, M.K. (1956-1994 (12)), p. 432.

[12] Gandhi, M.K. (1956-1994 (34)), p. 11-12.

[13] Idem, p. 79.

[14] Gandhi, M.K. (1956-1994 (36)), p. 397.

[15] Gandhi, M.K. (1956-1994 (45)), p. 148.

[16] Gandhi, M.K. (1956-1994 (63)), p. 351.

[17] Gandhi, M.K. (1956-1994 (89)), p. 280.

[18] Idem.

[19] Gandhi, M.K. (1956-1994 (52)), p. 102.

[20] Gandhi, M.K. (1956-1994 (89)), p. 280.

[21] Gandhi, M.K. (1956-1994 (29)), p. 28.

[22] Gandhi, M.K. (1956-1994 (36)), p. 361.

[23] Thurman, H. (1979), p. 132.

[24] Carson, C. (1998), p. 34.

[25] Carson, C. (1998), p. 72.

[26] Carson, C. (1998), p. 127-128.

[27] Carson, C. (1998), p. 136-137.

[28] Rabe, S. (2005), p. 175.

[29] Serge, V. (1979).

[30] Agee, P. (1975).