Waarom ik de oproep van het Dekolonisatie Netwerk voormalig Nederlands Indië niet heb ondertekend

Op 11 april 2019 ontving ik een email van het Dekolonisatie Netwerk voormalig Nederlands Indië met het verzoek om een open brief te ondertekenen gericht aan het Amsterdams college en raadsleden waarin gevraagd wordt om het initiatief van de gemeente om een museale voorziening te treffen voor de trans-Atlantische slavernij te veranderen naar een museale voorziening voor de slavernij in alle Nederlandse koloniën. De brief was ondertekend door een breed scala van wetenschappers en activisten. De mail kwam met twee pdf bijlagen: de open brief en een toelichting op de open brief.

Ik had al eerder van het initiatief gehoord omdat het openlijk bediscussieerd werd in verschillende kringen.

In dit artikel leg ik uit waarom ik de brief niet heb ondertekend.

Mijn bezwaren zijn drieledig.

  1. De vergelijking tussen slavernij in Indonesië en het Caraïbisch gebied verhult het essentiële karakter van de trans-Atlantische slavernij.
  2. Op basis van mijns inziens een verkeerde analyse wordt een strategische fout gemaakt t.a.v. de museale vertaling van de geschiedenis van de trans-Atlantische slavernij door een onterechte claim te leggen op een voorziening die bevochten is door de Afro-Surinaamse gemeenschap.
  3. De opstelling van het netwerk t.a.v. de strijd van de Afro-gemeenschap is deel van de koloniale politiek van verdeel-en-heers.

1. De aard van de trans-Atlantische slavernij

Ik gebruik de volgende vergelijking om mijn eerste punt duidelijk te maken. Stel dat een groep mensen een museum wil maken over de vliegtuigindustrie. Een vliegtuig is een transportmiddel dat gebaseerd is op een bepaalde technologie (vliegen), een infrastructuur (vliegvelden, luchtverkeersleiders) en een bepaalde organisatie (boekingen, inchecken, veiligheidsmaatregelen etc). Een vliegtuig heeft ook wielen.

Vervolgens komt een andere groep en zegt: een vliegtuig heeft wielen en een auto heeft ook wielen. We willen een inclusief museum over wielen. Hoe moeten de initiatiefnemers van het vliegtuigmuseum reageren? Moeten ze zeggen: goed, een vliegtuig heeft wielen en een auto ook, dus maken we een museum over transportmiddelen met wielen om inclusief te zijn in plaats van een museum over de vliegtuigindustrie?

Het systeem van de trans-Atlantische slavernij is als de vliegtuigindustrie. Dat systeem is gebaseerd op een wereldsysteem van koloniale productie, waarvan mensenhandel een klein onderdeel is. Het systeem van slavernij in Indonesië is niet de hoeksteen van de koloniale wereldeconomie. In de analyse van het netwerk ligt de focus op mensenhandel i.p.v. op productie.

De analyse van het netwerk over slavernij in Indonesië is als volgt: “Zo heeft de VOC in Mauritius, Madagaskar en Zuid-Afrika een beslissende rol gespeeld in de ontwikkeling van een infrastructuur voor Europese handel in tot slaafgemaakten en goederen, en werden er in Oost- en Zuid-Afrika VOC koloniën gesticht. Daarnaast werden tot slaafgemaakte mensen gedwongen zware arbeid te verrichten ten behoeve van de stichting, onderhoud en uitbreiding van VOC-vestigingen op Papoea, de Molukken en Indonesië. Medewerkers van de VOC handelden zelf veelvuldig in tot slaaf gemaakte mensen en zetten hen aan het werk voor hun eigen doeleinden…. Hoewel de slavernij formeel op 1 januari 1860 werd afgeschaft, bleef het overgrote deel van tot slaafgemaakten buiten Java in het bezit van hun eigenaren. Slavernij heeft in voormalig Nederlands-Indië uiteindelijk nog tot halverwege de 20e eeuw bestaan.”[1]

Acta Historica, een platform voor beginnende historici van de Universiteit Leiden, heeft in 2014 een heel nummer gewijd van de Indonesische slavernij. Matthias van Rossum en Merit Guldemond kaderen de Indonesische slavernij als volgt in: “Slavernij is een eeuwenoud fenomeen. Al in de vroegste complexe samenlevingen werden mensen tot slaaf gemaakt, verkocht of gebruikt voor werk. Ook tegenwoordig leven en werken nog altijd miljoenen mensen in slavernij. Volgens de Global Slavery Index verkeerden in 2013 maar liefst 30 miljoen mensen wereldwijd in een situatie die als slavernij geduid zou moeten worden.”[2]

Ze vervolgen: “Slavernij kan gedefinieerd worden als een onvrije bezits- en arbeidsverhouding waarbij een mens het bezit is van een mens of organisatie, zodat de betreffende persoon en zijn of haar arbeidskracht ten dienste staat van de bezittende partij. Slavernij kent verschillende gedaanten, variërend van levenslange slavernij of juist schuldslavernij of andere tijdelijke onvrije verhoudingen. Mensen kunnen dus op verschillende manieren in slavernij terechtkomen – door geboorte, overerving, krijgsgevangenschap, schuld, verbanning, straf. Sommige vormen van slavernij kennen tijdens het leven van de onvrije mens geen einde; in andere vormen is het mogelijk om vrij te worden na een aantal jaren dienst, om vrijgekocht te worden of om jezelf vrij te kopen… Een cruciaal onderscheid bestaat tussen vormen waarin slaven verkoopbaar zijn ten opzichte van vormen waarin slaven dat niet zijn. In de laatste vorm gaat het vaak om onvrije verhoudingen binnen een gemeenschap, soms gepaard gaande met directe, persoonlijke banden, bijvoorbeeld bij het aflossen van financiële schulden, bij persoonlijke genoegdoening voor een bepaalde daad, bij veroordeling of iets anders. In de verkoopbare vorm is een slaaf niet alleen onvrij als eigendom of door (tijdelijke) verplichtingen, maar is een slaaf ook overdraagbaar eigendom. Deze vorm was dominant in de hoog ontwikkelde samenlevingen van vroegmodern Azië, waar zich al ruim voor de komst van Europeanen markteconomieën hadden ontwikkeld. De slavernij in en rond de gebieden die deel uitmaakten van de Europese handelsrijken in Azië was in dat opzicht vergelijkbaar met de slavernij in de Aziatische en Atlantische wereld. Zoals duidelijk mag zijn bestond in Azië al een uitgebreide slavenhandel toen de Portugezen en later de Nederlanders arriveerde.”[3]

Deze analyse komt neer op het volgende:

  1. Slavernij wordt gedefinieerd op basis van individuele relaties tussen een slavendrijver en een persoon die tot slaaf wordt gemaakt en niet op basis van institutionele structuren waarin een mondiaal systeem wordt opgezet met dwangarbeid waarbij slavernij één specifieke vorm was.
  2. De geschiedschrijving van slavernij in Indonesië concentreert zich op mensenhandel. Er is amper aandacht voor slavernij als een systeem van productie.
  3. De oorsprong van het tot slaaf maken van mensen wordt beperkt tot geboorte, overerving, krijgsgevangenschap, schuld, verbanning en straf. Het systeem van georganiseerde kidnapping t.b.v. een productiesysteem valt daarbuiten. Ze volgen daarmee internationale auteurs als Keith Ward over slavernij in Zuidoost Azië.[4]
  4. Slavernij in Indonesië en de trans-Atlantische slavernij zijn twee vormen van mensenhandel.

 

De dekoloniale benadering die ik voorsta is gebaseerd op de volgende analyse.

  1. Stephen Small en ik laten in ons boek 20 Questions and Answers on Dutch Slavery and its Legacy zien dat slavernij niet een systeem was van de individuele relatie tussen slavendrijver en totslaafgemaakte, maar een institutioneel systeem op wereldniveau waarbij een productie-systeem in de Amerika’s werd opgezet om goederen te produceren voor verwerking in Europa. [5]
  2. De trans-Atlantische slavernij was de hoeksteen voor het ontstaan van een wereldeconomie waarin verschillende vormen van dwangarbeid gecombineerd werden in een systeem van productie van goederen in de kolonies met behulp van arbeid van gekidnapte Afrikanen. Die goederen werden vervolgens verwerkt in Europa. De suikerindustrie is hiervan een belangrijk voorbeeld. De wereldeconomie ontstond uit een globaal netwerk waarbij productie, transport (scheepvaart) en bank- en verzekeringswezen gekoppeld werden aan de organisatie van de levering van arbeid via systematische kidnapping in Afrika. Die organisatie bestond uit een managementteam van Europeanen die aan de westkust van Afrika een serie forten had gezet van waaruit de kidnapping werd georganiseerd met geld, wapens en Afrikaanse collaborateurs. De driehoekshandel legde de fundamenten voor de opkomst van een wereldeconomie: de opkomst van de scheepvaart, internationaal bank- en verzekeringswezen, gedwongen massa-migratie van Afrika naar de Amerikas, de productiecentra met landbouwproducten in de koloniën en de verwerking van deze productie in fabrieken in Europa. Dat is een heel ander beeld dan die van Indonesië waar slavernij vooral beschreven wordt in termen van dienstbaarheid in de lokale economie.
  3. De trans-Atlantische slavernij was nauw verbonden met het scheppen van compleet nieuwe samenlevingen in de Amerikas die eerst niet bestonden. De Europese genocide van de Inheemsen heeft die samenlevingen vernietigd. In Indonesië bleven de samenlevingen in tact waarbij lokale elites een belangrijke rol speelde in het bestuur van de kolonie. In landen als Suriname was er middels wetgeving slavernij geïnstitutionaliseerd als een legitieme vorm van arbeidsorganisatie en een scherpe scheiding aangebracht tussen zwart en wit waarbij wit de eigenaar was van zwart. In Indonesië waren de lokale elites niet bij wet eigendom van de kolonisator. Daarom kun je in Suriname spreken van de afschaffing van slavernij in 1863 waarbij die wet buiten werking werd gesteld en zwarte mensen voor de wet vrij waren.
  4. De trans-Atlantische slavernij speelde een belangrijk rol in de Europese verlichting waarbij wetenschap werd gebruikt om die slavernij te rechtvaardigen middel biologisch racisme en genetica. Zwart was minderwaardig op grond van biologische kenmerken. Afrika werd beschouw als een continent zonder geschiedenis. Het Aziatische kolonialisme heeft een andere rol gespeeld, met name na de afschaffing van slavernij. In de Verlichting werd biologisch racisme vervangen door cultureel racisme, waarbij superioriteit/inferioriteit werd beargumenteerd op grond van cultuur i.p.v. biologie. De ideologische component van slavernij was nadrukkelijk onderdeel van het globaal systeem van slavernij.

 

Deze analyse is veel uitgebreider, maar geeft de kernverschillen weer tussen de benadering van het netwerk en de mijne. De benadering van de trans-Atlantische slavernij vanuit het concept van mensenhandel i.p.v. het concept van de hoeksteen van het ontstaan van de wereldeconomie is een typisch Eurocentrische benadering. Het bagatelliseert de aard van de trans-Atlantische slavernij. De erfenis van de trans-Atlantische slavernij is ook anders dan die van de Indonesische. Zo heeft de trans-Atlantische slavernij een belangrijke rol gespeeld in het ontstaan van Eurocentrische wetenschap waarbij racisme en het concept van superioriteit/inferioriteit werd gebaseerd op biologie (biologisch racisme). In de Europese Verlichting werd biologisch racisme ontwikkeld door te verwijzen naar Afrika en de slavernij van Afrikanen in de Amerikas. Er zijn geen verwijzingen naar Indonesië als het om biologisch racisme gaat. Een belangrijke strategische implicatie van deze benadering is de hele kwestie rond herstelbetalingen. Een deel van die strijd is om herstelbetalingen op de agenda te zetten. Museale voorzieningen worden dan gezien als onderdeel van het proces van herstelbetalingen. Zie voor de uitwerking hiervan mijn boek over herstelbetalingen.[6]

 

2. De strategische fout in de museale invulling

Op basis van een mijns inziens verkeerde analyse van de trans-Atlantische slavernij heeft het netwerk onder de noemer van inclusiviteit en meervoudigheid een museale invulling gemaakt van de trans-Atlantische slavernij waarbij de essentie van het systeem van trans-Atlantische slavernij verloren is gegaan: het gaat niet primair om mensenhandel maar om koloniale productie.

Het is alsof de vliegtuigindustrie wordt gereduceerd tot de wielen van een vliegtuig. De museale vertaling is dan een museum dat de verschillende vormen van wielen (de meervoudige en inclusieve benadering) laat zien. Kun je voorstellen dat de mensen die een museum over vliegtuigen willen bouwen daar niet erg blij mee zullen zijn?

3. Verdeel-en-heers

De Afro-gemeenschap heeft decennia-lang gestreden voor de erkenning van de trans-Atlantische slavernij als een misdaad tegen de menselijkheid en de vertaling daarvan in geschiedenisonderwijs en educatie. De museale vertaling is een onderdeel van educatie. Deze strijd heeft twee componenten: de organisatie en mobilisatie van de Afro-gemeenschap en het uitdagen van de politieke macht. Het proces van organisatie en mobilisatie bestond uit bijeenkomsten, onderzoek, organisatie-opbouw, publicaties, discussies, events zoals de 1-Juli herdenking en viering etc. De strijd is in een fase gekomen waarbij de Afro-gemeenschap de politieke macht kon uitdagen en de eis voor voorzieningen m.b.t. de geschiedenis educatie op tafel kon leggen: de oprichting van een instituut (NiNsee) en nu een museale voorziening. Het feit dat die eisen zijn ingewilligd geeft de mate van succes aan van deze strijd.

Nu komt het netwerk en claimt een deel van die voorziening zonder dat ze onderdeel was van die decennia-lange strijd, nota bene op basis van een mijns inziens verkeerde analyse van de trans-Atlantische slavernij. Die claim legt ze neer bij de politieke macht. En zo werkt verdeel-en-heers. Een deel van de gemeenschap van kleur saboteert het succes van een andere deel in de strijd tegen dekolonisatie en richt zich daarbij op de politieke macht voor steun van een onterechte claim.

Had het netwerk zich anders kunnen opstellen? Zeker, als ze een dekoloniale benadering had over hoe de strijd van de verschillende gemeenschappen met elkaar te verbinden. Wat houdt die benadering in?

Het begin met respect te tonen voor de strijd van de Afro-gemeenschap in de afgelopen decennia. Dat respect wordt getoond door te zeggen: broeders en zusters, we feliciteren jullie met dit succes en gaan daar geen claim op leggen door te eisen dat een voorziening waar jullie zo lang voor gestreden hebben ook ingevuld wordt door ons. Wij gaan jullie niet vertellen over hoe jullie die voorziening moeten inrichten. Het is aan jullie om daar vorm en inhoud aan te geven. En we gaan zeker geen druk op jullie leggen door onze gemeenschappelijke kolonisator en haar politieke macht te vragen om ons te steunen in onze claim tegen jullie.

Vervolgens doe je dit aanbod: broeders en zusters, wij willen graag aandacht voor de rol van onze gemeenschappelijke kolonisator in de mensenhandel in Indonesië. Hoe hebben jullie je strijd gevoerd en wat kunnen wij daarvan leren? Hoe kunnen we samen optrekken in het proces van educatie en mogelijk meer voorzieningen eisen van de kolonisator? Wij gaan zelf een traject opzetten van educatie, organisatie en mobilisatie middels lezingen, workshop, conferenties, onderzoek, publicaties etc. We willen graag zien hoe dat bij jullie is gegaan. Eventueel kunnen we samenwerken aan de oprichting van een digitaal museum die de verschillen en overeenkomsten tussen de verschillende vormen van slavernij behandelt. Een digitaal museum is gemakkelijker te realiseren van een fysiek museum.

Als het netwerk dit had gedaan, was iedereen veel sterker geworden. Zij had meer aandacht gekregen over de rol van Nederland in de mensenhandel in Indonesië. Mogelijk zouden nieuwe initiatieven en projecten ontstaan vanuit het proces van leren van de strijd van de Afro-gemeenschap. Nu werkt de oproep van het netwerk aan de politiek macht als een instrument van verdeel-en-heers. Daarom heb ik de brief niet ondertekend.

Maar het is niet te laat. Het netwerk kan alsnog de oproep intrekken en een traject opzetten van onderzoek, educatie en organisatie en daarmee een samenwerkingsbasis ontwikkelen met de Afro-gemeenschap. Iedereen zal daarbij winnen.

 

Sandew Hira

 

[1] Oproep tot een inclusief nationaal slavernijmuseum Amsterdam, p. 2.

[2] Matthias van Rossum & Merit Guldemond: Slavernij, geweld en recht onder de VOC. Een inleiding op nieuwe verkenningen. Acta Historica jaargang 3 nummer 4 – 2014, p. 5.

[3] Idem, p. 7

[4] Zie Ward, K.: Slavery in Southast Asia, 1420-1804, in: Eltis, D. en Engerman, S. (red.): Volume 3 – AD 1420 – AD 1804. Cambridge University Press. New York, 2011, p. 163-185.

[5] Small, S. en Hira, S.: 20 Questions and Answers on Dutch Slavery and its Legacy. Amrit. Den Haag, 2014.

[6] Hira, S.: 20 Questions and Answers on Reparations for Colonialism. Amrit. Den Haag, 2014.