Ons antwoord op etnische spanningen in de Surinaamse gemeenschap

Sandew Hira, 8-10-2021

De laatste tijd zien we in de Surinaamse gemeenschap in en buiten Suriname toenemen spanningen tussen de twee grootste etnische groepen van Suriname: Hindostanen en Afro-Surinamers. Ze komen tot uiting op sociale media, in discussies op straat, in de huiskamer en op het werk. Die spanningen hebben een geschiedenis, die geworteld is in het koloniale verleden.

Van solidariteit …..

Na de afschaffing van slavernij werden Aziatische arbeiders naar Suriname gebracht om het werk van de totslaafgemaakten op de door Nederlanders gecontroleerde plantages te doen. In het anti-koloniale verzet hebben Afro-Surinamers en Aziatische Surinamer samen opgetrokken tegen de kolonisator. In 1911 organiseerde Frans Killinger een groep Surinamers om met een militaire actie het koloniaal bewind omver wilde werpen. Killinger was in Hongarije geboren en in Suriname beland waar hij op 35-jarige leeftijd inspecteur van politie was geworden. Hij had de groep georganiseerd rond een revolutionair programma met o.a. de vervanging van de koloniale staatsvorm door een onafhankelijke republiek met een gekozen president. Naast Killinger zaten in de groep Louis Arduin (politie-agent 2e klasse), Johannes Arduin (opzichter bij een houtzaagmolen), Willem Arduin (schrijnwerker), Emile Sporkslede (kleermaker, later agent 2e klasse), de Guyanees James Hughes en de Hindostaan Jatan, die als contractarbeider had gewerkt en een andere Hindostaan Hosembocus had geworven. De actie werd vroegtijdig ontdekt en de groep werd gearresteerd.

In 1933 kwam Surinaamse arbeiders en kleinlandbouwers in opstand om Anton de Kom te bevrijden die door de koloniale autoriteiten was gearresteerd. Afro-Surinamers en Aziatische Surinamers mobiliseerden massaal om hem vrij te krijgen. Die opstand met in bloed gesmoord. Er vielen twee doden (de Guyanees Cyriel Murray en de Hindostaan Mohabier) en 22 gewonden (8 Afro-Surinamers, 8 Javanen en 6 Hindostanen).

… naar concurrentie

De inter-etnische solidariteit voor de Tweede Wereldoorlog veranderde in etnische competitie na de oorlog. In 1949 werden verkiezingen georganiseerd waarbij politieke partij op etnische grondslag werden geformeerd. De NPS werd gezien als een partij voor Afro-Surinamers, de VHP als een partij voor Hindostaanse Surinamers en de KTPI als een partij voor de Javaanse Surinamers. Bij de eerste verkiezingen krijgen ze respectievelijk 62%, 29% en 9% van de stemmen. Tussen 1949 en 1980 was dat het patroon van de politiekvoering: het was gebaseerd op het mobiliseren van een etnische achterban.

Die mobilisatie had twee kanten. De positieve kant was dat participatie in het politieke proces onderdeel was van de emancipatie van etnische groepen. Politieke macht stelde vertegenwoordigers van achtergestelde etnische groepen om vooruit te komen. De negatieve kant was dat die vooruitgang vooral eindigde in de vooruitgang van de leiders en hun familie- en vriendennetwerken, terwijl de grote massa het met de kruimels van vooruitgang moesten doen. Zij moesten hun emancipatie via andere kanalen realiseren, met name onderwijs en ondernemerschap. In de verkiezingsperiode laaiden de etnische spanningen op, omdat etnische mobilisatie de basis was van politiekvoering.

Eurocentrische visies op natievorming

Suriname heeft lange tijd onder Nederlands koloniaal bestuur geleden waar verdeel-en-heers een belangrijk instrument was om de Nederlandse overheersing in stand te houden. De oude politieke partijen hadden geen conceptie van natievorming, omdat ze zich geen toekomst konden voorstellen zonder Nederlandse overheersing.

De nationalistische beweging, die in de jaren vijftig is ontstaan, had wel een concept van natievorming. Politieke onafhankelijkheid was daarbij het belangrijkste principe. De PNR was in de voorhoede. Zij trok de NPS mee in haar nationalisme. De nationalistische beweging heeft een belangrijke kans laten liggen om aan die verdeel-en-heers een einde te maken door natievorming en de onafhankelijkheidsstrijd te formuleren in Eurocentrische termen. In Europa werd sinds de vrede van Westfalen in 1648 het principe erkend van de natie-staat. Iedere natie (volk) had het recht om een eigen staat te vormen zonder inmenging van derden. Maar daarbij werd uitgegaan van het principe dat één natie (één volk met een eigen taal en cultuur) in één staat leefde. Een multi-etnische staat waarbij verschillende volkeren in één staat leven en evenredige representatie van die verschillende volkeren in het landsbestuur een belangrijk principe is, werd afgewezen. In Suriname heeft de nationalistische beweging die uiteindelijk de onafhankelijkheid heeft gerealiseerd, het principe van de natie-staat gehanteerd in hun politieke ideologie. In die ideologie waren de Afro-Surinamers de dragers van een progressieve politiek die leidde tot de onafhankelijkheid. De Afro-cultuur was de grondslag voor een nationale cultuur: het sranan tongo als voertaal, de erfenis van slavernij als basis voor een nieuwe manier van identiteitsvorming. De PNR had geen notie van natievorming op basis van pluriformiteit zoals bijvoorbeeld in Bolivia: evenredige representatie van verschillende bevolkingsgroepen in het landsbestuur en een nationale cultuur gebaseerd op bijdragen van verschillende etnische groepen.

Een andere Eurocentrische visie kwam vanuit de socialistische beweging. Die beweging kwam in Suriname op aan het begin van de jaren zeventig. Hun ideologie was gebaseerd op klassenstrijd en anti-imperialisme. Ook zij hadden geen visie en beleid geformuleerd over hoe om te gaan met etniciteit in een multiculturele samenleving. Klasse was de basis voor politiekvoering en etniciteit had daarin geen plaats.

Tegenover het concept van de natie-staat bracht de ideoloog van de VHP, Jnan Adhin, een ander concept naar voren: eenheid in verscheidenheid. Het klonk mooi: eenheid in verscheidenheid. In de praktijk betekende het: “Laat me met rust. Jij doet jouw ding. Ik doe mijn ding. En verder vallen we elkaar niet lastig.”

Een dekoloniale visie op etniciteit en natievorming

Een goede illustratie van een dekoloniale visie op etniciteit en natievorming is de ervaring van Bolivia. Dat land is haar onafhankelijkheidsstrijd tegen Spanje in 1809 begonnen en proclameerde haar onafhankelijkheid op 6 augustus 1825. Maar de heersende elite van dat land waren witte afstammelingen van Spanjaarden. De Inheemse volkeren (er zijn verschillende groepen met verschillende talen en sociale structuren) werden buitengesloten van het staatsbestuur, hoewel ze de helft van de bevolking vormen. Na decennialange opbouw van een progressieve inheemse sociale beweging waarbij de verschillende volkeren met elkaar streden tegen imperialisme en voor nationale bevrijding werd op 18 december 2005 Evo Morales van de gekozen als eerste inheemse president in Latijns-Amerika met 54% van de stemmen, een absolute meerderheid. Zijn partij heette MAS (Movimiento al Socialismo – Beweging voor Socialisme). In 2009 werd een referendum gehouden voor een nieuwe grondwet. Die werd aangenomen met 61% van de uitgebrachte stemmen (opkomst 91%). Artikel 9 definieert de functies van de staat: “De constructie van een rechtvaardige en harmonieuze samenleving gebaseerd op dekolonisatie, zonder discriminatie of uitbuiting, met volledige sociale rechtvaardigheid teneinde de pluri-nationale identiteiten te versterken.”

Dit artikel bevat alle belangrijke elementen voor een dekoloniale visie op etniciteit en natie-vorming.

Ten eerste, etnische identiteit wordt erkend als een legitieme bron van identiteit. In Suriname staat deze legitimiteit ter discussie bij sommige groepen. Mag een Hindostaan of een Marron wel president worden van Suriname? Is dat een uiting van “Hindostanisering” of “Maronnisering”, zoals in Nederland representatie van Moslims door extreem-rechts wordt betiteld als “Islamisering”. De discussie over de legitimiteit van etnische identiteit is in Bolivia uitgemond in de wijziging van de grondwet. In Suriname staat die legitimiteit nog ter discussie.

Ten tweede, discriminatie wordt expliciet verboden. Dat betekent dat ieder etnische groep naar evenredigheid vertegenwoordigd mag worden in alle lange van het staatsbestuur en in alle sociale, culturele en economische voorzieningen. Dat komt niet zomaar tot stand. Daar is beleid voor nodig.

Ten derde, de constructie van een pluri-nationale staat betekent dat de harmonie tussen de groepen actief bevorderd moet worden. Daar is beleid nodig om solidariteit te ontwikkelen, elkaars culturen te leren kennen en te respecteren. Dat gebeurt niet vanzelf.

Ten vierde, sociale rechtvaardigheid is de basis voor solidariteit tussen de verschillende etnische groepen. Uitbuiting en sociale ongelijkheid zijn niet acceptabel. In de praktijk betekent het dat sommige etnische groepen in armoede leven. Iedereen heeft recht op een goede bestaanszekerheid. Dat komt niet vanzelf. Daar is beleid voor nodig.

Ten vijfde, discriminatie, uitbuiting, sociale onrechtvaardigheid hebben hun wortels in kolonialisme. Dekolonisatie is een taak van de staat in alle aspecten van de samenleving: economisch, politiek, sociaal en cultureel.

 

In Suriname staat de discussie over etnische identiteit en natievorming nog in haar kinderschoenen vergeleken met Bolivia, waar sociale bewegingen al decennialang hierover discussiëren en beleid ontwikkelen.

Het is tijd dat ook in Suriname deze discussie serieus wordt gevoerd.