Voorstanders van de liberale kijk nemen een genuanceerde positie in. Zij stellen dat extremisme een perversie is van de boodschap van Islam en het resultaat van “twentieth-century ideologues who transformed Islam’s essentially benign teachings into an anti-modern, totalitarian, political ideology”. In deze kijk is het dus geen kwestie van een botsing der beschavingen als bij de culturalistische variant. Het is echter een strijd tussen een apolitieke, traditionele Islam die verenigbaar is met westerse waarden versus een totalitaire en extremistische interpretatie met als resultaat een politieke, gewelddadige ideologie. Anders en simpel gezegd: het probleem ligt niet bij alle moslims, maar bij de marge.
Kundnani meent echter dat beide theorieën weinig verklarend vermogen bezitten. Het laakt volgens de wetenschapper aan empirisch bewijs om de stellingen te onderbouwen. In zijn boek The Muslims Are Coming! Islamophobia, Extremism and the Domestic War on Terror (2014) stelt de Indiaas-Britse intellectueel: “there is no demonstrable cause and effect between holding an Islamist ideology and committing acts of terrorist violence” Oftewel, er bestaat geen oorzaak-gevolg relatie tussen het aanhangen van de Islam en het plegen van terroristische aanslagen.
Geen empirisch bewijs
Er is al lange tijd hier kritiek op en die richt zich met name op de modellen die gebruikt worden om radicalisering te verklaren. Kundnani levert daar in zijn boek vernietigend kritiek op. De Brits-Bengaalse terrorisme-expert Nafeez Ahmed doet dat ook in dit kritische stuk. Ahmed laat zien dat er in de afgelopen 40 jaar weinig overtuigend onderzoek is geleverd om empirisch aan te tonen dat het aanhangen van een religie mogelijk kan leiden tot terrorisme.
Vorig jaar werd dat nogmaals bevestigd in een VN-rapport voor de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties. Ben Emmerson, Britse VN-rapporteur voor Counterterrorisme en Mensenrechten, bekritiseerde de vele programma’s gericht op radicalisatie, omdat ze gebaseerd zijn op “a simplistic understanding of the process as a fixed trajectory to violent extremism with identifiable markers along the way”. Er is namelijk niet één hoofdoorzaak aan te wijzen, maar meerdere factoren die bij elk individueel geval op verschillende punten en niveaus samenkomen. Waarom deze (simplistische) modellen alsnog gebruikt worden heeft volgens Emmerson te maken met de functionaliteit. Overheden hoeven dan geen aandacht te schenken aan “the more complex issues, including political issues such as foreign policy and transnational conflicts”. Hierdoor is er teveel focus op “religious ideology as the driver of terrorism and extremism, while factors related to identity, or misguided altruism, are overlooked”.
Eén geval waarin dat sterk naar voren komt is één van de 7/7 aanslagplegers, genaamd Germaine Lindsey. Deze man doodde op 7 juli 2005 in Londen 26 man en verwondde 340. Het verhaal van deze terrorist luidt als volgt: Lindsey werd geboren in Jamaica in 1985 en zijn moeder bekeerde zich tot de islam toen hij 15 was. Hij volgde haar snel op. Nadat zijn moeder vertrok naar de V.S., schijnt hij zich bezig te hebben gehouden met het verkopen van drugs en andere lichte vergrijpen. Vrienden en kennissen deelden mee dat hij vaak zijn ongenoegen uitte over het racistische Engeland. Lindsey deed in oktober 2002 mee met de nationale demonstraties tegen de oorlog in Irak en voor de rechten van Palestijnen. Daar ontmoette hij een vrouw waarmee hij later zou trouwen en twee kinderen krijgen. In 2005, het jaar van de aanslag, was hij negentien jaar. Kundnani merkt op dat het verhaal van Lindsey meestal compleet genegeerd wordt door deskundigen, want: “there was nothing in this story to correspond tot the generally accepted radicalization models”. Met andere woorden, de culturalistische en liberale theorieën houden niet staande tegen de levensloop van Lindsey.