Categorie archieven: indonesie

Juristen en sociale strijd

Jeffry Pondaag van de stichting KUKB vroeg mij om een reactie die ik hem mondelijk gaf op de breuk tussen KUKB en Liesbeth Zegveld op schrift te stellen. Dat gebeurt bij deze.

Den Haag 16 augustus 2021

Beste Jeffry,

Naar aanleiding van de  breuk tussen KUKB en het advocatenkantoor van Liesbeth Zegveld geef ik je mijn schriftelijke reactie, waar je om gevraagd hebt.
De rechtszaken die Liesbeth gevoerd heeft, zijn ongetwijfeld van groot historisch belang, omdat het laat zien dat een specifiek middel in sociale strijd – rechtsprocessen – wel degelijk tot een specifieke overwinning kan leiden (een uitspraak van de rechter die voorvechters van sociale bewegingen in het gelijk stelt). Liesbeth heeft daarin een cruciale rol gespeeld en sociale bewegingen moet daar ook erkentelijk voor zijn.
Tegelijkertijd laat haar benadering ook de beperkingen zien van die strategie.
Juristen hebben vaak een tunnelvisie als het gaat om sociale strijd. Ze beschouwen een rechtszaak puur en uitsluitend als een juridische strijd, niet als onderdeel van een sociale strijd. Er zijn twee visies om naar een rechtszaak en sociale strijd te kijken:
1. de rechtszaak als een proces dat uitsluitend opereert binnen de bestaande juridische kaders (de begrippen die gehanteerd worden, de framing die wordt gebruikt, de argumenten die worden aangevoerd). Veel juristen in Nederland zijn daarin getraind en kunnen niet op een andere manier naar een rechtszaak kijken.
2. de rechtszaak als onderdeel van een strategie voor sociale strijd en die dan ondergeschikt is aan de doelen van die sociale strijd. Juristen hebben geen “eigen strategie”, maar volgen een strategie die vanuit sociale bewegingen worden geformuleerd. In het geval van KUKB is de strategie die je vaak zo pregnant heb geformuleerd heel helder: stel Nederland aansprakelijk voor de misdaden van de koloniale bezetting van Indonesië: toe-eigenen van land van andere volkeren, onderdrukking, uitbuiting, moord, apartheid etc. Dit zijn misdaden tegen de menselijkheid, zoals de UN World Conference against Racism, Racial Discrimination, Xenophobia and Related Intolerance in 2001 in Durban heeft vastgesteld. Een jurist die vanuit deze strategie werkt gebruikt specifieke cases (de moord op individuele slachtoffers tijdens de Nederlandse vuile oorlog in Indonesië) om specifieke eisen te stellen die mogelijk zijn binnen de bestaat juridische kaders, maar gebruikt het rechtspodium ook om verbindingen te leggen met het algemenere probleem van kolonialisme als een misdaad tegen de menselijkheid.

Dat verschil in benadering komt het duidelijkst tot uiting in de manier waarop wordt omgegaan met het begrip “extreem geweld”. In je brief aan Liesbeth leg je helder uit dat het begrip “extreem geweld” een techniek is on “normaal geweld” van de kolonisator te legitimeren. Een dekoloniale jurist zou het begrip “extreem geweld” nooit accepteren en het rechtspodium juist gebruiken om uit te leggen dat het een techniek is van het legitimeren van koloniaal geweld.
Ik respecteer Liesbeth en het goede werk dat ze gedaan, maar vroeg of laat zouden die verschillen in visies op de rol van een rechtszaak in sociale strijd leiden tot een breuk met haar. De vraag was niet of, maar wanneer die breuk zou komen gegeven haar benadering van rechtszaken.

In landen als Amerika is er een traditie van een nauwe verbinding tussen rechtszaken en sociale strijd, waardoor je daar dus een leger hebt van advocaten die getraind zijn in die tweede visie op de relatie tussen rechtszaken en sociale strijd. In Nederland zijn veel juristen getraind in die eerste visie: een rechtszaak puur als een juridisch proces. Het zal niet gemakkelijk zijn om een nieuwe advocaat te vinden, maar wie weet zijn er advocaten die pro deo deel willen zijn van de sociale strijd die KUKB nu leidt.

Met dekoloniale groet

Sandew Hira

Marjolein van Pagee: Banda – de genocide van Jan Pieterszoon Coen

Banda – de genocide van Jan Pieterszoon Coen is de titel van een boeiende historische studie van Marjolein van Pagee (uitgeverij Omniboek, Utrecht 2021). De Hollandse misdadiger Coen wordt in Nederland vereerd als de grondlegger van het Nederlandse koloniale rijk. Van Pagee slaat dit beeld aan diggelen. Ze behandelt de periode in de Indonesische geschiedenis waarin de eilandengroep van Banda een belangrijke rol speelde als een centrum in een internationaal handelsnetwerk in nootmuskaat en foelie. Het telde toen ongeveer 10.000 mensen. In 1599 komen schepen van de Verenigde Oostindische Compagnie die de Bandanezen dwongen om hun handel met andere volken te staken en uitsluitend voor de Nederlanders te produceren. Dat is het begin van de Nederlandse koloniale onderneming.

Van Pagee beschrijft de gruwelijke details van de genocide van Banda. Over Bandanezen die gevangen genomen werden door de VOC meldt ze: “Acht van hen werden apart gezet als ‘de meest schuldigen’ en allereerst levend gevierendeeld alvorens te worden onthoofd. De overige 36 werden direct onthoofd. Het moet een verschrikkelijke bloedbad zijn geweest.” (p. 85). Vandaag noemen we een organisatie dit doet ISIS. Mark Rutte noemt ze ‘visionair’ (p. 25). Het verhaal van Coen en de VOC zegt veel over de Nederlandse identiteit, meent Van Pagee: “Het is een verhaal over de identiteit die Nederland zichzelf heeft aangemeten. Het beeld van een geordend zeevarend land, geworteld in handel, rechtspraak en calvinisme, klein in gebied, maar groot in daden.” (p. 91) De erfenis van dat verhaal vinden we in de manier waarop Coen wordt beschreven in de Nederlandse literatuur. De gruwelijkheden van de genocide in Indonesië wordt weggelaten en zijn daden worden beschreven in termen van ondernemerschap in plaats van een misdaad. Van Pagee: “Niet de Nederlanders, maar de Javanen, Molukkers en Chinezen worden consequent als wreed en gewelddadig neergezet.” P. 153)

Haar boek is een model van hoe je koloniale geschiedenis vanuit een dekoloniaal perspectief zou moeten beschrijven. Ze baseert zich op feiten in plaats van fantasieën. Ze noemt een misdaad een misdaad en verbloemt niet de aard, omvang en wijze waarop de misdaad zich heeft voltrokken. Ze laat de doorwerking van het verleden zien in het heden en hoe dat samenhangt met de vorming van de Nederlandse identiteit. Ik kan die werkwijze van harte aanbevelen.

 

Indisch Made in Holland: Gevolgen van kolonialisme

De Nederlandse overheid is onlangs begonnen aan een vierjarig onderzoek naar de onafhankelijkheidsoorlog van ’45-’49. Echter kwam dit onderzoek al snel voor felle kritieken te staan. Zo kaartte een open brief van 140 wetenschappers, journalisten, studenten en activisten aan dat het onderzoek geleid wordt door drie Nederlandse organisaties – waaronder het Nederlandse Instituut voor Militaire Historie, een organisatie van het ministerie van defensie. In het onderzoek wordt de 350 jaar kolonialisme kort afgedaan als een feit, terwijl het een cruciale invloed heeft gehad op de maatschappelijke en morele context van de oorlog. Welk recht had Nederland om een gebied dat achttienduizend kilometer verderop ligt als bezit te beschouwen? En wat is de impact hiervan geweest? Uiteindelijk is het begrip ‘Indisch’ een koloniale uitvinding: Made in Holland.

In samenwerking met Jeffry Pondaag nodigt Studio/K een aantal betrokken sprekers uit om de dekoloniale perspectieven te bieden op de vrijheidsstrijd van ’45-’49. Niet alleen de Indonesische perspectieven worden aangehaald, ook de koloniale denkbeelden, die vandaag de dag nog altijd de boventoon voeren in Nederland, worden besproken.

Sprekers zijn:

Tickets:

Laag inkomen: €3

Standaard: €5

Solidariteit: €7,50

Sprekers:

Jeffry Pondaag (Voorzitter van de stichting K.U.K.B.) – klaagde met zijn Stichting Comité Nederlandse Ereschulden, meerder malen de Nederlandse staat aan voor oorlogsmisdaden tegen Indonesiërs. Pondaag zal een kritische blik werpen op enkele standpunten die leven binnen de Nederlands-Indische gemeenschap in Nederland.

Francisca Pattipilohy (Ooggetuige) – samen met Jeffry Pondaag mede-initiatiefnemer van de kritische open brief tegen bovengenoemde onderzoek. Ze is 93 jaar oud en ooggetuige van het Nederlandse kolonialisme in Indonesië en zal hier ook uit eigen ervaring over vertellen.

Sandew Hira (Wetenschapper) – oprichter van het International Institute for Scientific Research (IISR) en auteur van verscheidene boeken over (de)kolonisatie, vooral met betrekking tot Suriname. Hij zal vertellen over “”decolonizing the mind”” in relatie tot het Nederlandse onderzoek, en over de manier waarop er gesproken wordt over ‘extreem geweld aan beide kanten’.

Marjolein van Pagee (Wetenschapper) – oprichter van Histori Bersama, een initiatief dat dialoog faciliteert tussen Indonesische en Nederlandse perspectieven door artikelen te vertalen. Pagee zal de uitslagen presenteren van haar masteronderzoek over de hardnekkigheid van Nederlandse koloniale percepties richting Indonesische onafhankelijkheidsstrijders.

Aanmelding: https://www.facebook.com/events/264870061083553/

Waarom ik de oproep van het Dekolonisatie Netwerk voormalig Nederlands Indië niet heb ondertekend

Op 11 april 2019 ontving ik een email van het Dekolonisatie Netwerk voormalig Nederlands Indië met het verzoek om een open brief te ondertekenen gericht aan het Amsterdams college en raadsleden waarin gevraagd wordt om het initiatief van de gemeente om een museale voorziening te treffen voor de trans-Atlantische slavernij te veranderen naar een museale voorziening voor de slavernij in alle Nederlandse koloniën. De brief was ondertekend door een breed scala van wetenschappers en activisten. De mail kwam met twee pdf bijlagen: de open brief en een toelichting op de open brief.

Ik had al eerder van het initiatief gehoord omdat het openlijk bediscussieerd werd in verschillende kringen.

In dit artikel leg ik uit waarom ik de brief niet heb ondertekend.

Mijn bezwaren zijn drieledig.

  1. De vergelijking tussen slavernij in Indonesië en het Caraïbisch gebied verhult het essentiële karakter van de trans-Atlantische slavernij.
  2. Op basis van mijns inziens een verkeerde analyse wordt een strategische fout gemaakt t.a.v. de museale vertaling van de geschiedenis van de trans-Atlantische slavernij door een onterechte claim te leggen op een voorziening die bevochten is door de Afro-Surinaamse gemeenschap.
  3. De opstelling van het netwerk t.a.v. de strijd van de Afro-gemeenschap is deel van de koloniale politiek van verdeel-en-heers.

1. De aard van de trans-Atlantische slavernij

Ik gebruik de volgende vergelijking om mijn eerste punt duidelijk te maken. Stel dat een groep mensen een museum wil maken over de vliegtuigindustrie. Een vliegtuig is een transportmiddel dat gebaseerd is op een bepaalde technologie (vliegen), een infrastructuur (vliegvelden, luchtverkeersleiders) en een bepaalde organisatie (boekingen, inchecken, veiligheidsmaatregelen etc). Een vliegtuig heeft ook wielen.

Vervolgens komt een andere groep en zegt: een vliegtuig heeft wielen en een auto heeft ook wielen. We willen een inclusief museum over wielen. Hoe moeten de initiatiefnemers van het vliegtuigmuseum reageren? Moeten ze zeggen: goed, een vliegtuig heeft wielen en een auto ook, dus maken we een museum over transportmiddelen met wielen om inclusief te zijn in plaats van een museum over de vliegtuigindustrie?

Het systeem van de trans-Atlantische slavernij is als de vliegtuigindustrie. Dat systeem is gebaseerd op een wereldsysteem van koloniale productie, waarvan mensenhandel een klein onderdeel is. Het systeem van slavernij in Indonesië is niet de hoeksteen van de koloniale wereldeconomie. In de analyse van het netwerk ligt de focus op mensenhandel i.p.v. op productie.

De analyse van het netwerk over slavernij in Indonesië is als volgt: “Zo heeft de VOC in Mauritius, Madagaskar en Zuid-Afrika een beslissende rol gespeeld in de ontwikkeling van een infrastructuur voor Europese handel in tot slaafgemaakten en goederen, en werden er in Oost- en Zuid-Afrika VOC koloniën gesticht. Daarnaast werden tot slaafgemaakte mensen gedwongen zware arbeid te verrichten ten behoeve van de stichting, onderhoud en uitbreiding van VOC-vestigingen op Papoea, de Molukken en Indonesië. Medewerkers van de VOC handelden zelf veelvuldig in tot slaaf gemaakte mensen en zetten hen aan het werk voor hun eigen doeleinden…. Hoewel de slavernij formeel op 1 januari 1860 werd afgeschaft, bleef het overgrote deel van tot slaafgemaakten buiten Java in het bezit van hun eigenaren. Slavernij heeft in voormalig Nederlands-Indië uiteindelijk nog tot halverwege de 20e eeuw bestaan.”[1]

Acta Historica, een platform voor beginnende historici van de Universiteit Leiden, heeft in 2014 een heel nummer gewijd van de Indonesische slavernij. Matthias van Rossum en Merit Guldemond kaderen de Indonesische slavernij als volgt in: “Slavernij is een eeuwenoud fenomeen. Al in de vroegste complexe samenlevingen werden mensen tot slaaf gemaakt, verkocht of gebruikt voor werk. Ook tegenwoordig leven en werken nog altijd miljoenen mensen in slavernij. Volgens de Global Slavery Index verkeerden in 2013 maar liefst 30 miljoen mensen wereldwijd in een situatie die als slavernij geduid zou moeten worden.”[2]

Ze vervolgen: “Slavernij kan gedefinieerd worden als een onvrije bezits- en arbeidsverhouding waarbij een mens het bezit is van een mens of organisatie, zodat de betreffende persoon en zijn of haar arbeidskracht ten dienste staat van de bezittende partij. Slavernij kent verschillende gedaanten, variërend van levenslange slavernij of juist schuldslavernij of andere tijdelijke onvrije verhoudingen. Mensen kunnen dus op verschillende manieren in slavernij terechtkomen – door geboorte, overerving, krijgsgevangenschap, schuld, verbanning, straf. Sommige vormen van slavernij kennen tijdens het leven van de onvrije mens geen einde; in andere vormen is het mogelijk om vrij te worden na een aantal jaren dienst, om vrijgekocht te worden of om jezelf vrij te kopen… Een cruciaal onderscheid bestaat tussen vormen waarin slaven verkoopbaar zijn ten opzichte van vormen waarin slaven dat niet zijn. In de laatste vorm gaat het vaak om onvrije verhoudingen binnen een gemeenschap, soms gepaard gaande met directe, persoonlijke banden, bijvoorbeeld bij het aflossen van financiële schulden, bij persoonlijke genoegdoening voor een bepaalde daad, bij veroordeling of iets anders. In de verkoopbare vorm is een slaaf niet alleen onvrij als eigendom of door (tijdelijke) verplichtingen, maar is een slaaf ook overdraagbaar eigendom. Deze vorm was dominant in de hoog ontwikkelde samenlevingen van vroegmodern Azië, waar zich al ruim voor de komst van Europeanen markteconomieën hadden ontwikkeld. De slavernij in en rond de gebieden die deel uitmaakten van de Europese handelsrijken in Azië was in dat opzicht vergelijkbaar met de slavernij in de Aziatische en Atlantische wereld. Zoals duidelijk mag zijn bestond in Azië al een uitgebreide slavenhandel toen de Portugezen en later de Nederlanders arriveerde.”[3]

Deze analyse komt neer op het volgende:

  1. Slavernij wordt gedefinieerd op basis van individuele relaties tussen een slavendrijver en een persoon die tot slaaf wordt gemaakt en niet op basis van institutionele structuren waarin een mondiaal systeem wordt opgezet met dwangarbeid waarbij slavernij één specifieke vorm was.
  2. De geschiedschrijving van slavernij in Indonesië concentreert zich op mensenhandel. Er is amper aandacht voor slavernij als een systeem van productie.
  3. De oorsprong van het tot slaaf maken van mensen wordt beperkt tot geboorte, overerving, krijgsgevangenschap, schuld, verbanning en straf. Het systeem van georganiseerde kidnapping t.b.v. een productiesysteem valt daarbuiten. Ze volgen daarmee internationale auteurs als Keith Ward over slavernij in Zuidoost Azië.[4]
  4. Slavernij in Indonesië en de trans-Atlantische slavernij zijn twee vormen van mensenhandel.

 

De dekoloniale benadering die ik voorsta is gebaseerd op de volgende analyse.

  1. Stephen Small en ik laten in ons boek 20 Questions and Answers on Dutch Slavery and its Legacy zien dat slavernij niet een systeem was van de individuele relatie tussen slavendrijver en totslaafgemaakte, maar een institutioneel systeem op wereldniveau waarbij een productie-systeem in de Amerika’s werd opgezet om goederen te produceren voor verwerking in Europa. [5]
  2. De trans-Atlantische slavernij was de hoeksteen voor het ontstaan van een wereldeconomie waarin verschillende vormen van dwangarbeid gecombineerd werden in een systeem van productie van goederen in de kolonies met behulp van arbeid van gekidnapte Afrikanen. Die goederen werden vervolgens verwerkt in Europa. De suikerindustrie is hiervan een belangrijk voorbeeld. De wereldeconomie ontstond uit een globaal netwerk waarbij productie, transport (scheepvaart) en bank- en verzekeringswezen gekoppeld werden aan de organisatie van de levering van arbeid via systematische kidnapping in Afrika. Die organisatie bestond uit een managementteam van Europeanen die aan de westkust van Afrika een serie forten had gezet van waaruit de kidnapping werd georganiseerd met geld, wapens en Afrikaanse collaborateurs. De driehoekshandel legde de fundamenten voor de opkomst van een wereldeconomie: de opkomst van de scheepvaart, internationaal bank- en verzekeringswezen, gedwongen massa-migratie van Afrika naar de Amerikas, de productiecentra met landbouwproducten in de koloniën en de verwerking van deze productie in fabrieken in Europa. Dat is een heel ander beeld dan die van Indonesië waar slavernij vooral beschreven wordt in termen van dienstbaarheid in de lokale economie.
  3. De trans-Atlantische slavernij was nauw verbonden met het scheppen van compleet nieuwe samenlevingen in de Amerikas die eerst niet bestonden. De Europese genocide van de Inheemsen heeft die samenlevingen vernietigd. In Indonesië bleven de samenlevingen in tact waarbij lokale elites een belangrijke rol speelde in het bestuur van de kolonie. In landen als Suriname was er middels wetgeving slavernij geïnstitutionaliseerd als een legitieme vorm van arbeidsorganisatie en een scherpe scheiding aangebracht tussen zwart en wit waarbij wit de eigenaar was van zwart. In Indonesië waren de lokale elites niet bij wet eigendom van de kolonisator. Daarom kun je in Suriname spreken van de afschaffing van slavernij in 1863 waarbij die wet buiten werking werd gesteld en zwarte mensen voor de wet vrij waren.
  4. De trans-Atlantische slavernij speelde een belangrijk rol in de Europese verlichting waarbij wetenschap werd gebruikt om die slavernij te rechtvaardigen middel biologisch racisme en genetica. Zwart was minderwaardig op grond van biologische kenmerken. Afrika werd beschouw als een continent zonder geschiedenis. Het Aziatische kolonialisme heeft een andere rol gespeeld, met name na de afschaffing van slavernij. In de Verlichting werd biologisch racisme vervangen door cultureel racisme, waarbij superioriteit/inferioriteit werd beargumenteerd op grond van cultuur i.p.v. biologie. De ideologische component van slavernij was nadrukkelijk onderdeel van het globaal systeem van slavernij.

 

Deze analyse is veel uitgebreider, maar geeft de kernverschillen weer tussen de benadering van het netwerk en de mijne. De benadering van de trans-Atlantische slavernij vanuit het concept van mensenhandel i.p.v. het concept van de hoeksteen van het ontstaan van de wereldeconomie is een typisch Eurocentrische benadering. Het bagatelliseert de aard van de trans-Atlantische slavernij. De erfenis van de trans-Atlantische slavernij is ook anders dan die van de Indonesische. Zo heeft de trans-Atlantische slavernij een belangrijke rol gespeeld in het ontstaan van Eurocentrische wetenschap waarbij racisme en het concept van superioriteit/inferioriteit werd gebaseerd op biologie (biologisch racisme). In de Europese Verlichting werd biologisch racisme ontwikkeld door te verwijzen naar Afrika en de slavernij van Afrikanen in de Amerikas. Er zijn geen verwijzingen naar Indonesië als het om biologisch racisme gaat. Een belangrijke strategische implicatie van deze benadering is de hele kwestie rond herstelbetalingen. Een deel van die strijd is om herstelbetalingen op de agenda te zetten. Museale voorzieningen worden dan gezien als onderdeel van het proces van herstelbetalingen. Zie voor de uitwerking hiervan mijn boek over herstelbetalingen.[6]

 

2. De strategische fout in de museale invulling

Op basis van een mijns inziens verkeerde analyse van de trans-Atlantische slavernij heeft het netwerk onder de noemer van inclusiviteit en meervoudigheid een museale invulling gemaakt van de trans-Atlantische slavernij waarbij de essentie van het systeem van trans-Atlantische slavernij verloren is gegaan: het gaat niet primair om mensenhandel maar om koloniale productie.

Het is alsof de vliegtuigindustrie wordt gereduceerd tot de wielen van een vliegtuig. De museale vertaling is dan een museum dat de verschillende vormen van wielen (de meervoudige en inclusieve benadering) laat zien. Kun je voorstellen dat de mensen die een museum over vliegtuigen willen bouwen daar niet erg blij mee zullen zijn?

3. Verdeel-en-heers

De Afro-gemeenschap heeft decennia-lang gestreden voor de erkenning van de trans-Atlantische slavernij als een misdaad tegen de menselijkheid en de vertaling daarvan in geschiedenisonderwijs en educatie. De museale vertaling is een onderdeel van educatie. Deze strijd heeft twee componenten: de organisatie en mobilisatie van de Afro-gemeenschap en het uitdagen van de politieke macht. Het proces van organisatie en mobilisatie bestond uit bijeenkomsten, onderzoek, organisatie-opbouw, publicaties, discussies, events zoals de 1-Juli herdenking en viering etc. De strijd is in een fase gekomen waarbij de Afro-gemeenschap de politieke macht kon uitdagen en de eis voor voorzieningen m.b.t. de geschiedenis educatie op tafel kon leggen: de oprichting van een instituut (NiNsee) en nu een museale voorziening. Het feit dat die eisen zijn ingewilligd geeft de mate van succes aan van deze strijd.

Nu komt het netwerk en claimt een deel van die voorziening zonder dat ze onderdeel was van die decennia-lange strijd, nota bene op basis van een mijns inziens verkeerde analyse van de trans-Atlantische slavernij. Die claim legt ze neer bij de politieke macht. En zo werkt verdeel-en-heers. Een deel van de gemeenschap van kleur saboteert het succes van een andere deel in de strijd tegen dekolonisatie en richt zich daarbij op de politieke macht voor steun van een onterechte claim.

Had het netwerk zich anders kunnen opstellen? Zeker, als ze een dekoloniale benadering had over hoe de strijd van de verschillende gemeenschappen met elkaar te verbinden. Wat houdt die benadering in?

Het begin met respect te tonen voor de strijd van de Afro-gemeenschap in de afgelopen decennia. Dat respect wordt getoond door te zeggen: broeders en zusters, we feliciteren jullie met dit succes en gaan daar geen claim op leggen door te eisen dat een voorziening waar jullie zo lang voor gestreden hebben ook ingevuld wordt door ons. Wij gaan jullie niet vertellen over hoe jullie die voorziening moeten inrichten. Het is aan jullie om daar vorm en inhoud aan te geven. En we gaan zeker geen druk op jullie leggen door onze gemeenschappelijke kolonisator en haar politieke macht te vragen om ons te steunen in onze claim tegen jullie.

Vervolgens doe je dit aanbod: broeders en zusters, wij willen graag aandacht voor de rol van onze gemeenschappelijke kolonisator in de mensenhandel in Indonesië. Hoe hebben jullie je strijd gevoerd en wat kunnen wij daarvan leren? Hoe kunnen we samen optrekken in het proces van educatie en mogelijk meer voorzieningen eisen van de kolonisator? Wij gaan zelf een traject opzetten van educatie, organisatie en mobilisatie middels lezingen, workshop, conferenties, onderzoek, publicaties etc. We willen graag zien hoe dat bij jullie is gegaan. Eventueel kunnen we samenwerken aan de oprichting van een digitaal museum die de verschillen en overeenkomsten tussen de verschillende vormen van slavernij behandelt. Een digitaal museum is gemakkelijker te realiseren van een fysiek museum.

Als het netwerk dit had gedaan, was iedereen veel sterker geworden. Zij had meer aandacht gekregen over de rol van Nederland in de mensenhandel in Indonesië. Mogelijk zouden nieuwe initiatieven en projecten ontstaan vanuit het proces van leren van de strijd van de Afro-gemeenschap. Nu werkt de oproep van het netwerk aan de politiek macht als een instrument van verdeel-en-heers. Daarom heb ik de brief niet ondertekend.

Maar het is niet te laat. Het netwerk kan alsnog de oproep intrekken en een traject opzetten van onderzoek, educatie en organisatie en daarmee een samenwerkingsbasis ontwikkelen met de Afro-gemeenschap. Iedereen zal daarbij winnen.

 

Sandew Hira

 

[1] Oproep tot een inclusief nationaal slavernijmuseum Amsterdam, p. 2.

[2] Matthias van Rossum & Merit Guldemond: Slavernij, geweld en recht onder de VOC. Een inleiding op nieuwe verkenningen. Acta Historica jaargang 3 nummer 4 – 2014, p. 5.

[3] Idem, p. 7

[4] Zie Ward, K.: Slavery in Southast Asia, 1420-1804, in: Eltis, D. en Engerman, S. (red.): Volume 3 – AD 1420 – AD 1804. Cambridge University Press. New York, 2011, p. 163-185.

[5] Small, S. en Hira, S.: 20 Questions and Answers on Dutch Slavery and its Legacy. Amrit. Den Haag, 2014.

[6] Hira, S.: 20 Questions and Answers on Reparations for Colonialism. Amrit. Den Haag, 2014.

Dekolonisatie van de geschiedschrijving van Indonesië

Op 20 oktober organiseerde Histori Bersama een bijeenkomst over dekolonisatie van de geschiedschrijving van Indonesië. Klik hier voor enkele video’s van de bijeenkomst.
Zie ook de inleiding van Ethan Mark van de Universiteit Leiden voor een kritische kijk op het onderzoek.
Als follow-up hebben Jeffry Pondaag en Francisca Pattipilohy het initiatief genomen voor een open brief aan de onderzoekers die met 4,3 miljoen Euro steun van de Nederlandse overheid een onderzoek starten naar extreem geweld in Indonesië in de periode 1945-1949. Klik hier om de open brief te lezen.
Intussen zijn dekoloniale activisten de mogelijkheden aan het bekijken om een alternatief onderzoek naar koloniaal geweld in Indonesië op te zetten.
Meer informatie hierover volgt nog.

Op 20 oktober organiseerde Histori Bersama een bijeenkomst over dekolonisatie van de geschiedschrijving van Indonesië. Klik hier voor enkele video’s van de bijeenkomst.

Zie ook de inleiding van Ethan Mark van de Universiteit Leiden voor een kritische kijk op het onderzoek.

Als follow-up hebben Jeffry Pondaag en Francisca Pattipilohy het initiatief genomen voor een open brief aan de onderzoekers die met 4,3 miljoen Euro steun van de Nederlandse overheid een onderzoek starten naar extreem geweld in Indonesië in de periode 1945-1949. Klik hier om de open brief te lezen.

Intussen zijn dekoloniale activisten de mogelijkheden aan het bekijken om een alternatief onderzoek naar koloniaal geweld in Indonesië op te zetten.

Meer informatie hierover volgt nog.

Keuvelen over kolonialisme in Indonesië

door Sandew Hira

Er is geld….

Het is weer zover. De zoveelste poging om de anti-koloniale stemming in de Nederlandse koloniale geschiedschrijving tegen te gaan. Het (Koloniaal) Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV), het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) en NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies krijgen € 4,1 miljoen subsidie van de overheid om een geschiedschrijving neer te zetten die past in het koloniale zelfbeeld van Nederland, namelijk dat dekolonisatie niet een kwestie was van het beoordelen van een misdaad (kolonialisme), maar een kwestie van het beoordelen van geweld: was het extreem, excessief, van beide kanten etc. Het onderzoek gaat vier jaar duren.

Het onderzoek voldoet aan de norm GIGO: Garbage In, Garbage Out. Je zet er rotzooi in, dan ben je ervan verzekerd dat je er rotzooi uit krijgt. Om te zien welke rotzooi je erin en eruit krijgt, hoef je alleen te kijken naar de studie van Gert Oostindie van het KITLV, één van de trekkers van dit onderzoek. Zijn studie heb ik hier uitgebreid besproken. De conclusie uit mijn analyse van zijn boek “Soldaat in Indonesië” is als volgt: Oostindie toont ook met dit boek aan dat hij een historicus van de kolonisator. Hij spreekt vanuit de positie van de witte Nederlander die nog steeds moeite heeft om een wrede geschiedenis van koloniale onderdrukking onder ogen te zien. Dat doet hij ook nog eens vanuit een racistische opvatting over de Indonesische vrijheidsstrijd die het slachtoffer tot misdadiger maakt.”

er is een koloniaal idee….

De nieuwe studie is in de geest van het werk van Oostindie. De kern van de studie is een onderzoek naar grensoverschrijdend geweld. Naar aanleiding van de studie van Rémy Limbach over structureel excessief geweld in de dekolonisatie-oorlog is een onderzoeksprogramma opgezet dat gaat onderzoeken of de Nederlanders “tijdens de dekolonisatieoorlog structureel grensoverschrijdend geweld hebben gebruikt”. (Dekolonisatie, geweld en oorlog in Indonesië, 1945-1950 Onderzoeksprogramma KITLV-NIMH-NIOD, p. 1). Maar ze willen het geweld van de Indonesisiche vrijheidsstrijders ook voorzien van het label “grensoverschrijdend”, dus is een belangrijk deel van het onderzoek gewijd aan “de ‘Bersiap-tijd’ – van medio augustus 1945 tot begin 1946, dus voorafgaande aan de grootscheepse Nederlandse militaire inzet”.

En dan gaan deze witte Nederlanders helemaal los. Want wat is grensoverschrijdend geweld?

En dan gaan sommige witte Nederlanders helemaal los

Mag ik je een mes in de rug steken 10 cm diep of is 6 cm het maximum en daarboven is het grensoverschrijdend. Mag ik twee ballen van je afsnijden of is dat grensoverschrijdend en is de norm één. Nederlanders hebben Indonesische vrijheidsstrijders onthoofd. Hoe doe je dat op een niet grensoverschrijdende manier? Is het gebruik van een kettingzaag grensoverschrijdend? Moet je een kapmes gebruiken en dan in één slag het hoofd afhakken om niet grensoverschrijdend te zijn? Er zijn 150.000 Indonesiërs omgekomen tijdens de vrijheidsstrijd van Indonesië. Is de norm 100.000 om niet grensoverschrijdend? “Grensoverschrijdend geweld” is een item voor standup-comedy. Maar hier is het doodserieus.

Waarom is er een nadruk op de Bersiap-tijd in het onderzoek en hoe is de koppeling met grensoverschrijdend geweld? Om die vraag te beantwoorden moet we begrijpen wat het Nederlandse kolonialisme in Indonesië gedaan heeft. Daarvoor is het verhaal dat gidsen op Bali vertellen instructief.

De ware aard van de koloniale bezetting van Indonesië

Bali bestond voor de Nederlandse invasie uit een aantal Hindoeïstische koninkrijken. De Nederlanders kwamen met grof geschut: kannonen en machinegeweren. De vorsten wisten dat ze daar niet tegen opgewassen waren en besloten liever te sterven dan als slaaf te leven. Ze hadden een ritueel bedacht om dat kenbaar te maken: perang poepoetan. Dat ritueel hield in dat het hele vorstenhuis tot de laatste man en vrouw zou vechten. Letterlijk tot de laatste man of vrouw betekende dat iedereen –mannen, vrouwen, kinderen, zuigelingen – strijdend gaan sterven. Ze kleden zich volledig in witte gewaden en traden de vijand tegemoet. Vrouwen met hun kleine kinderen in de armen trokken met krissen (Indonesische dolken) en lansen naar de militairen in de wetenschap dat zij en hun kinderen door kogels zouden worden doorboord. Kinderen en mannen storten zich in hun witte kleding op de kanonnen en mitrailleurs en werden bij bosjes doodgeschoten. De koning liet zich in zijn crematiegewaad op een draagstoel naar buiten dragen. Op een teken van de koning stootte een priester een dolk in zijn hart. Hij wilde liever zelfmoord plegen dan gedood worden door de Nederlandse kolonisator. Een Perang Poepoetan kost al gauw duizenden levens. Is dit grensoverschrijdend geweld? Wie gaf de Nederlanders het recht om 8.000 km verder land van mensen van kleur te gaan bezetten en hen meedogenloos af te maken? Die vraag wordt in het onderzoek zorgvuldig vermeden.

De verovering van Bali is een model voor de verovering van de rest van Indonesië: grof geweld, veel, ongelooflijk veel moorden en wreedheden. Daarmee hebben de Nederlanders hun heerschappij gevestigd. Dat is gegrift in het geheugen van het Indonesische volk.

Toen eenmaal de heerschappij van de Nederlanders was gevestigd, hebben ze op een gewetenloze manier het Indonesische volk uitgebuit, vernederd en onderdrukt. Een schrijnend voorbeeld was het zogenaamde cultuurstelsel in de 19de eeuw waarbij de boeren gedwongen werden om minimaal 20% van hun grond te gebruiken om producten voor de Europese markt te produceren onder condities die het gouvernement stelde. Een belangrijke onderneming daarbij was de Nederlandse Handels Maatschappij (NHM), opgericht door het Koninklijk Huis. De NHM heeft zich later ontwikkeld tot wat nu de ABN-AMRO is. Het cultuurstelsel heeft geleid tot enorme armoede en hongersnood voor de Indonesiërs.

Het systeem van koloniale onderdrukking, uitbuiting en vernedering heeft honderden jaren geduurd, en begon in de zeventiende eeuw door de Verenigde Oostindische Compagnie (VOC). De vernedering werd uitgedrukt in borden die bij openbare gelegenheden van Hollanders waren bevestigd: “Verboden voor inlanders en honden”. Hitler had ook zulke borden bij openbare gelegenheden voor Joden. “Verboden voor Joden.” De Nederlanders waren erger dan Hitler. Hitler had de honden nog toegelaten.

Het koloniale systeem werd niet alleen door grof geweld in stand gehouden: politie, leger, veiligheidsdiensten. De kolonisator gebruikten sociale groepen in een verdeel-en-heers strategie. Bovenaan de sociale ladder waren de witte Hollanders. Dan kwamen de Indo’s, afstammelingen van vooral Hollandse mannen die Indonesische vrouwen wisten te verleiden met geld en macht, en soms gewoon verkrachtten. Zij vervulden bestuursfuncties. Vervolgens waren Chinese kapitalisten die de handel controleerden en gehaat werden vanwege hun uitbuitingspraktijken. Dan had je Indonesische collaborateurs bij bestuur, leger, politie en inlichtingendiensten die door hun collaboratie voor veel ellende hebben gezorgd bij de grote verpauperde massa’s. Het Koninklijke Nederlands-Indisch Leger (KNIL) telde veel Indonesiërs die ingezet werden om  hun eigen volk te onderdrukken.

Dit is de context om de zogenaamde Bersiap te begrijpen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had Japan Indonesië bezet en de Nederlandse kolonialisten gevangen gezet in kampen. Na de capitulatie van Japan op 15 augustus 1945 riepen Indonesische nationalisten onder leiding van Soekarno twee dagen later, op 17 augustus 1945, de onafhankelijkheid van Indonesië uit. Ze zetten een leger op omdat ze wisten dat de Hollandse kolonisator niet zonder slag of stoot haar kolonie zou opgeven. In juli 1947 stuurde Nederland haar koloniaal leger om de vrijheidstrijd van de Indonesiërs de kop in te drukken. Die vuile oorlog duurde tot begin 1949 en kostte 150.000 Indonesiërs het leven.

De haat tegen de koloniale onderdrukkers en hun collaborateurs voor eeuwen van vernedering, uitbuiting en onderdrukking kwam tot een explosie tussen oktober 1945 tot begin 1946 en kostte duizenden Chinezen en Indonesiërs het leven. Het Indonesische vrijheidsleger had haar organisatie nog niet gevestigd op een wijze waarop ze alle geweld kon controleren. Sommige groepen traden onafhankelijk van elkaar op. Soms was de haat bij de vrijheidstrijders tegen de kolonisator zo groot dat geweld gezien werd als de manier om een einde te maken aan een bezetting die met geweld in stand werd gehouden. Er was nooit een vreedzame bezetting. In 1946 was de zaak gestabiliseerd en had het leger controle over het geweld. Anderhalf jaar later zouden ze het hoofd moeten bieden tegen een meedogenloze militaire invasie van Nederland.

Dit is de context van de Bersiap. Wat willen de koloniale onderzoekers van KITLV, NIMH en NIOD doen?

Ze willen de Bersiap loskoppelen van de koloniale geschiedenis. Het geweld van de kolonisator gedurende enkele eeuwen zal geen onderdeel zijn van hun onderzoek. De horrorverhalen van de Bersiap moeten laten zien dat de vrijheidsstrijd van het Indonesische volk moreel niet te rechtvaardigen was, omdat er mensen op gruwelijke wijze zijn vermoord door vrijheidsstrijders. Het geweld van de kolonisator en die van de vrijheidsstrijders worden gelijk gesteld aan elkaar. Geweld is geweld.

Maar er is een groot verschil tussen geweld van vrijheidstrijders en geweld van onderdrukkers. Als je geweld loskoppelt van het doel, dan leidt dat onherroepelijk tot een negatief oordeel van de vrijheidstrijd. Niemand doet dat als het gaat om de Tweede Wereldoorlog gaat en de strijd tegen het facisme. In februari 1945, Hitler was al praktisch verslagen, hebben de geallieerden, een vreselijk bombardement uitgevoerd op de Duitse stad Dresden met 35.000-100.000 burgerslachtoffers, onschuldige burgers. Begin augustus 1945, toen Japan al praktisch verslagen was, gooide Amerika atoombommen op Hiroshima en Nagakasi om hun nieuwe wapens uit te testen, niet omdat het militair nodig was. Onschuldige burgers waren het slachtoffers; 250.000 onschuldige burgers werden vermoord in die aanvallen. Betekent dat dat de strijd tegen het fascisme niet gerechtvaardigd was? Als er tijdens de Bersiap onschuldige mensen zijn omgekomen, betekent dat dat de strijd tegen de Hollandse bezetting niet gerechtvaardigd was? Die vraag zullen de onderzoekers niet stellen, maar dat is de vraag die ze moeten beantwoorden. Ze hebben een ander doel met hun vraagstelling naar grensoverschrijdend geweld tijdens de bersiap. Het moet twijfel zaaien over de rechtvaardigheid van de vrijheidstrijd van het Indonesische volk. Want als onschuldige mensen worden vermoord, dan moet er toch iets mis zijn met die strijd? Het doel van het onderzoek is het in diskrediet brengen van de vrijheidstrijd van de Indonesiërs. Daarom gaan ze op zoek naar verhalen in Indonesië die laten zien dat “onschuldige” mensen slachtoffers waren van het geweld van de vrijheidsstrijders. Iets wat ze nooit voor Dresden of Hiroshima zouden durven doen.

Het verhaal van de onschuld van collaborateurs moet de deur openen naar de onschuld van het kolonisator. Die meenden het toch zo goed met het kolonialisme. Ze wilden een einde maken aan de bersiap. Daarom vielen ze Indonesië binnen, toen Soekarno eenmaal de onafhankelijkheid had uitgeroepen.

Het onderzoek wil een internationale vergelijking maken. En welke vergelijking kiezen ze? Niet de vergelijking tussen de bezetting van Nederland door de Nazi’s en de bezetting van Indonesië door de Nederlandse kolonisator. Dat zou de meest voor de hand liggende vergelijking zijn. Welke mechanismen van onderdrukking hebben de nazi’s gebruikt en welke zijn door de Nederlanders gebruikt? De Nazi’s hebben geen onthoofdingen uitgevoerd in Nederland. De Nederlanders hebben dat wel gedaan in Indonesië. De Nazi’s hebben Nederland 5 jaar bezet. De Nederlanders hebben Indonesië eeuwenlang bezet. En zo kunnen we doorgaan met een internationale vergelijking. Maar daar kiezen de onderzoekers niet voor. Dit is wat ze willen: Internationaal vergelijkend onderzoek naar de specifieke aard en bredere context van dekolonisatieoorlogen en counterinsurgencies is belangrijk voor een beter begrip van de oorlog in Indonesië (1945-1950) en het daarbij toegepaste grens-overschrijdende geweld. Hierbij zullen in het bijzonder vergelijkingen worden getrokken met Frans en Brits optreden tijdens hun dekolonisatieoorlogen.”

Hoeveel ballen hebben de Britten afgesneden van hun gevangenen en hoeveel hebben de Nederlanders gedaan? Hoeveel onthoofdingen hebben Nederlanders uitgevoerd en hoeveel de Fransen? Dat is hun vergelijking. Het is om te lachen als het niet zo triest was.

Bring in the house negro

Als je € 4,1 miljoen hebt, dan is het niet moeilijk om Indonesische House Negroes bereid te vinden om mee te zingen in het koor van “grensoverschrijdend geweld.”

De Indonesische historicus Bonnie Triyana is zo’n type. In het NOS-journaal word een verslag gemaakt van zijn visie op het onderzoek: “In Indonesië wordt de onafhankelijkheidsstrijd als een glorieus en heldhaftig verhaal verteld”, zegt Triyana in gesprek met NOS-correspondent Michel Maas. “In de geschiedenislessen over deze periode is het aantal doden ondergeschikt aan het resultaat. Het is gewoon de prijs die we als natie voor onze onafhankelijkheid moesten betalen.”

En dat verhaal wil Triyana bestrijden. Ik wil hem horen vertellen aan de Nederlanders: “Jullie bevrijdingsstrijd tegen de Duitsers heeft onschuldige mensen het leven gekost. Dat is niet goed. Je moet het verhaal bijstellen.” De Nederlanders zouden hem aan zijn ballen ophangen en met pek en veren besmeuren.

NOS: “Een onderwerp waar volgens Triyana in eigen land meer over verteld moet worden is de Bersiap, de gewelddadige periode die enkele maanden na de capitulatie van Japan volgde. De Indonesische soldaten, gevoed door nationalistische gevoelens, doodden tussen oktober 1945 en begin 1946 duizenden Nederlanders, Chinezen en Indo’s en alles wat leek op enige vorm van buitenlands gezag. Een groot deel van de slachtoffers bestond uit kinderen, vrouwen en ouderen. ‘Het is belangrijk dat we ook deze kant van het verhaal gaan vertellen’, zegt de redacteur van het geschiedenistijdschrift Historia. ‘Deze slachtoffers waren geen strijders, zij hoorden niet te sterven in deze oorlog.’”

Ja, dat geldt ook voor Dresden en Hiroshima: onschuldige mensen die niet hoefden te sterven. Er is toch iets mis met het glorieuze verhaal van de strijd tegen Hitler en het fascisme.

NOS: “Als het aan de jongere generatie historici in Indonesië ligt, gooien zij zelf ook de archieven open. Dat bleek onlangs ook in Jakarta tijdens de presentatie van het boek Soldaat in Indonesië, 1945-1950 van de Nederlandse historicus Gert Oostindie. Aanwezigen reageerden positief op het boek, dat vol staat met getuigenverklaringen die er op wijzen dat Nederland structureel geweld gebruikte, maar ook sympathiseerde met de dikwijls onvoldoende opgeleide, piepjonge soldaten.”

Oostindië presenteerde zijn koloniaal boek in Indonesië. En wat blijkt? De Indonesische house negroes kregen sympathie voor hun onderdrukkers. De soldaten die hun huizen hadden verbrand, hun moeders, vaders, broers en zusters hadden vermoord, hun land had bezet, die soldaten waren zo piepjong. Wat erg voor de soldaten! Laten we onze familie en ons land vergeten en ons druk maken over de leeftijd van de bezetters. Hoe jong waren de Duitse soldaten die Nederland hadden bezet? Ik heb nooit gezien dat er sympathie was voor piepjonge Nazi’s? Hoe jong waren de vrijheidstrijders tijdens de bersiap? Ik ben benieuwd of het argument van de leeftijd gebruikt zal worden om sympathie te creëren voor de bersiap. Het toont hoe diep de kolonisatie van de geest is bij het publiek dat Oostindie’s boekpresentatie bezocht.

NOS: “Triyana was aanwezig bij de presentatie. Toen de hoogleraar zich hardop afvroeg waarom in Indonesië niemand zo’n boek vol getuigenissen en documenten uit het Indonesisch archief schreef, riep hij spontaan uit: ‘Ik wil dat wel doen!’ ‘Het is nu het juiste moment om de archieven te heropenen, of de uitkomst nou zwart of wit is. Door de confrontatie met het verleden op te zoeken, leren we ook hoe we ermee moeten omgaan’, aldus Triyana.”

Triyana doet alsof er nooit eerder is nagedacht over dekolonisatie van de geschiedschrijving. Geen woord van kritiek op Oostindie, maar een enthousiaste bijval voor zijn koloniale visie op de geschiedenis van Indonesië.

Het nieuwe klimaat

Het onderzoek moet beschouwd worden tegen de achtergrond van wat er in Nederland gebeurd t.a.v. de geschiedschrijving van het kolonialisme. Oostindie was de hoofdmatador in de kolonisatie van de geschiedschrijving “West-Indië”. Zijn instituut KITLV domineerde de geschiedschrijving van Suriname en de Antillen. Daar is flinke kritiek op gekomen vanuit een dekoloniaal optiek waar ze nooit een antwoord hebben kunnen formuleren. Zie voorbeelden hier, hier en hier. Hun autoriteit was aan diggelen. Jonge Surinamers en Antillianen hebben geen boodschap meer aan de koloniale historici. De anti-Zwarte Piet beweging heeft samen met het nieuwe activisme hieraan bijgedragen.

M.b.t. de geschiedschrijving van Indonesië heeft het werk van Jeffry Pondaag en zijn Comité Nederlandse Ereschulden een nieuw klimaat geschapen. Pondaag voerde met succes processen tegen de Nederlandse staat inzake de misdaden die Nederland beging tijdens de vuile oorlog in Indonesië. Nederland stond in het beklaagdenbankje. De veteranen van deze vuile oorlog hebben daar grote problemen mee. Ze houden hun jaarlijkse herdenkingen. Hoe zouden Nederlanders zich voelen als ieder jaar in Duitsland de Duitse veteranen die Nederland hadden bezet in de Tweede Wereldoorlog bij elkaar zouden komen om hun oude banden te versterken. Het zou als een grove belediging worden opgevat.

De veteranen willen een andere stem laten horen: wij hebben misschien foute dingen, maar de Indonesiërs hebben ook foute dingen gedaan. Daarom willen ze meer onderzoek naar de foute dingen die de Indonesiërs hebben gedaan, naar de bersiap, de periode voordat Nederland Indonesië militair ging bezetten om de uitgeroepen onafhankelijkheid teniet te doen. Daarom gaat het onderzoek over grensoverschrijdend geweld en niet over koloniaal geweld en de reactie daarop sinds het begin van het kolonialisme. Daarom krijg je verhalen van Oostindie over piepjonge soldaten waar je sympathie voor moet hebben.

En dit alles gebeurt onder de mom van wetenschap: het zoeken naar nieuwe data. Maar het probleem zijn niet de data, maar de bril waarmee naar de data gekeken wordt. Die bril is een koloniale bril, het is geen wetenschappelijk bril.

Kick-off

Op 14 september organiseren de drie organisaties een kick-off bijeenkomst over hun onderzoek. Dan gaan ze gezellig keuvelen over het kolonialisme met vragen als:

  • Waarom nu pas dit onderzoek? Omdat de beweging voor dekolonisatie van de geschiedschrijving groeit en dit een manier is om de focus van die beweging te verleggen.
  • Gaat het onderzoek nog wel wat nieuws opleveren? Nee, want als je een koloniale bril op hebt, dan maakt het niet uit welke data je verzamelt. Je zult altijd vanuit die koloniale bril ernaar kijken.
  • Is het onderzoek overbodig of hard nodig. Het is hard nodig voor de kolonisator om de focus te veranderen. Het Indonesische volk heeft er niets aan om de legitimiteit van hun vrijheidstrijd aan te tasten.
Apology to Bonnie Triyana and correction

I owe an apology and correction to Bonnie Triyana.
In https://iisr.nl/keuvelen-over-kolonialisme-in-indonesie/ I critized him on the basis of an interview he gave to NOS Journaal: https://nos.nl/artikel/2191040-koloniale-oorlog-nederlands-indie-belangrijk-om-ook-de-slechte-verhalen-te-vertellen.html.
According to him https://www.facebook.com/bonnie.triyana/posts/10155219912139055
this interview misquoted him and thereforme my assessment of his position was based on incorrect quotes. I sincerely apologize to Bonnie Triyana for this mistake on my part. I should have contacted him to verify his position before making this assessment. I will place this apology and correction on the website of the article and mention it in the next mailing of the newsletter of IISR.

Opnieuw rechtszaak Indië: Nederlandse leger maakte zich in Indonesië schuldig aan onthoofding

De Stichting Comité Nederlandse Ereschulden draagt opnieuw een zaak aan tegen de Nederlandse staat; advocate Liesbeth Zegveld neemt de zaak op. Het betreft een onthoofding uit 1947, die uitgevoerd werd onder gezag van het Koninklijk Indisch Leger (KNIL) in Zuid-Sulawesi. Het hoofd werd door het leger overgebracht naar een markt, aan een bajonet gespiesd en Indonesische krijgsmannen moesten het kussen waarna het aan een paal werd gehangen. De zoon van de onthoofde verzetsleider, Malik Abubakar, heeft de zaak voorgedragen en baseert zich op 2 getuigen van 86 en 87 en op archiefstukken uit Nederland en Indonesië. (zie ook publicatie in de NRC 21 mei 2016)http://www.nrc.nl/…/malik-wil-excuses-voor-de-onthoofding-v…

Andi Abubakar Lambogo vocht in het Indonesische Republikeinse Leger (TNI).

Op 17 maart 1947 kwamen verschillende Indonesische verzetsgroepen tegen de Nederlandse bezetting bijeen in het dorpje Dessa Salo Wojo op Zuid-Sulawesi (voormalig Celebes) om te vergaderen over betere samenwerking. Er waren veel strijders actief in het verzet tegen de Nederlanders, die het gezag in de kolonie wilden herstellen na de Indonesische Onafhankelijkheidsverklaring van 17 augustus 1945 en het Republikeinse leger drong aan op meer eensgezindheid.

Op de terugweg liep de groep in een hinderlaag en splitsten de strijders zich. De kleinste groep onder leiding van voorman Andi Abubakar Lambogo, afstammeling van een vooraanstaand adellijk islamitische geslacht (de naam Abubakar verwijst naar de eerste opvolger van de profeet Mohammed) werd achtervolgd en kwam in handen van Nederlandse troepen. Abubakar raakte daarbij gewond aan zijn dijbeen. Kort daarna werd hij onthoofd.

Het Nederlandse leger zette ook het huis van AbuBakar in brand. De familie van Abubakar mocht het hoofd de volgende dag meenemen en begroef het samen met het lichaam in Enrekang, waar hij een erebegraafplaats kreeg.

Abubakar was getrouwd en had vier kinderen. Twee getuigen van 86 jaar, M.Z. Bachtiar en mevrouw Puang Kuneng van 87 jaar verklaren dat Abubakar is onthoofd terwijl hij krijgsgevangen was en wijzen erop dat dat een oorlogsmisdaad is volgens de Conventie van Geneve. Zij houden hierbij de Nederlandse districtscommandant en KNIL kapitein Gerardus Blume verantwoordelijk, die de districtscommandant was in Enrekang, De 87-jarige Puang Kuneng die het hoofd op de pasar zag stelt: ‘We waren allemaal vreselijk bedroefd en boos, maar wat konden we doen tegen het Nederlandse leger?’’ Bachtiar: ‘’Het was sadisme. En er werd geprobeerd angst te zaaien. Deze gebeurtenis was voor mij de reden om me later aan te sluiten bij het Republikeinse leger.’ Aldus de 87 jaar M.Z. Bachtiar.

Blume kreeg in 1947 twee keer de militaire ereordes van het Bronzen Kruis. Abubakar ontving in 1958 van de Indonesische president de eretitel van nationale held.

Voorzitter Jeffry Pondaag: “Dit is weer een grove oorlogsmisdaad van Nederland in Indië. Deze zaken zullen blijven komen zolang Nederland niet volmondig verantwoordelijkheid wil erkennen voor oorlogsmisdaden in Indië. Bovendien is er haast geboden, het gaat om stokoude mensen. Snelle actie is nodig. Dat moet veranderen met excuses en collectieve schadevergoeding.’’

Voor meer informatie kunt u contact opnemen met Jeffry M. Pondaag tel. +31638613795.

 

Jeffry Pondaag

23-5-2015