Een ander gemeenschappelijk kenmerk is dat de extremisten vrijwel allen herboren moslims zijn. Na een periode van alcohol drinken, lichte criminaliteit, uitgaan etc., besluiten ze plots om hun leven religieus in te vullen. Deze plotselinge omschakeling was op te merken bij de Abdeslam broeders – de verantwoordelijken voor de beruchte Bataclan-slachting in Parijs. Van deze terroristen is bekend dat ze voor het plegen van de gewelddaad een bar hadden in Brussel. Zij zijn echter niet de enige.
Inderdaad, uit uitgelekte documenten van Daesh – waardoor geheime en gedetailleerde informatie van meer dan 4,000 buitenlandse strijders openbaar werd – blijkt dat de meeste militanten slechts over basiskennis van de Islam te bezitten. Ze zijn wel relatief hoog opgeleid zijn, maar 70% geeft aan beginners te zijn in het geloof.
Één van hen (met basiskennis van de Sharia) was de Franse Karim Mohammad-Aggad, wiens broer, Foued, een van de drie mannen was die de slachtpartij in de Franse Bataclan aanrichtte. Tegen de rechter zei Karim Mohammad-Aggad over zijn tijd bij Daesh: “My religious beliefs had nothing to do with my departure”. Aggad zei dat de islam gebruikt werd om hem in de val te lokken naar Syrië. Olivier Roy schaart zich dus achter de eerdergenoemde experts en concludeert: “[w]e must understand that terrorism does not arise from the radicalisation of Islam, but from the Islamisation of radicalism”.
Voorbij “islamitisch” terrorisme
Zoals Islamkenner Karin Armstrong terecht opmerkt: als we de IRA niet categoriseren of omschrijven als een katholieke terreurgroep, waarom noemen al-Qaida dan een “islamitische” terreurorganisatie?
Dat is ten eerste foutief, omdat, in de woorden van activist Abdul Cader Asmal, “there is nothing ‘’Islamic’ about them”. Terrorisme druist namelijk op elk vlak in tegen de leer van de islam. Ten tweede, terrorisme is ook geen jihad. Jihad betekent geen “heilige oorlog”, maar “inzet” of “struggle”. In de islam wordt onderscheid gemaakt tussen de grote en kleine jihad. De kleine jihad betreft fysieke handelingen. De grote jihad is de struggle tegen de nafs (vrij vertaald: ego). Al-Qaida’s handelingen als jihad labelen is dus een misvatting.
Dit is in overeenstemming met wat moslims en islamitische geleerden reeds jarenlang zeggen. Zij beschouwen terrorisme als onislamitisch. Een aantal voorbeelden:
- In september 2014 schreven meer dan 120 islamitische geleerden een 18 pagina’s tellende brief aan de leider van Daesh, Abu Bakr el Baghdadi, en ontkrachtten punt voor punt al zijn argumenten;
- Eind 2015 kwamen 000 imams in India bijeen om middels een fatwa al-Qaida en Daesh te bestempelen als onislamitisch;
- In augustus 2016 kwamen 000 moslims in het Verenigd Koninkrijk bijeen om Daesh te verwerpen;
- En verder: hier 100+ moslimgeleerden en –organisaties die Daesh hebben veroordeeld, hier na Charlie Hebdo en hier na 9/11.
Samengevat: de islam motiveert gelovigen niet om aanslagen te plegen, noch worden terroristen daardoor gemotiveerd. Het benoemen als “islamitische terrorisme” is daarom onjuist.
Waarom noemen we dan al-Qaida en Daesh terroristisch? Omdat het dat is wat het primair is: terrorisme. Activisten als Abdul Cader Asmal hebben gepoogd om deze vorm van terrorisme te linken aan de grondlegger: Osama bin Laden. Asmal spreekt daarom van: Binladenisme.
Daarnaast is er groeiende voorkeur binnen de islamitische wereld om te spreken van takfiri terrorisme – takfir is het verketteren van andersgelovigen. Terreurgroepen als al-Qaida en Daesh legitimeren het doden van hun tegenstanders door ze buiten het geloof te plaatsen. Daarmee omzeilen ze de islamitische traditie en gewoonte om niet te moorden (buiten specifieke oorlogssituaties om). Tevens tonen ze hiermee aan dat ze de islam slechts gebruik voor de rechtvaardiging van hun eigen belangen en doeleinden.
Kanttekening: normalisatie van terrorisme
Het uitspreken tegen terrorisme door moslims is een natuurlijke reactie op dat soort barbarisme. Ook in Nederland hebben we onlinecampagnes tegen terrorisme gezien, zoals de hashtag #nietmijnislam. Hoewel dergelijke uitingen begrijpelijk zijn, plaatst dekoloniale wetenschapper Sohail Daulatzai zijn kanttekeningen. De Pakistaans-Amerikaanse intellectueel stelt dat we waakzaam moeten zijn voor de normalisatie van terrorisme.
Een typische reactie vanuit de moslimgemeenschappen na aanslagen van Charlie Hebdo en Brussels is om het toe te schrijven aan een groepje radicalen binnen de gemeenschappen. Het problematische hieraan, volgens Daulatzai, is dat ze daarmee ‘iets’ aanwijzen als terrorisme en daarmee op gevaarlijk terrein komen. Want op het moment dat er iets abstracts als terrorisme kan worden aangewezen, met de legitieme steun van moslims, kan de staat overgaan op:
“to crack down and to narrow the scope of dissent, to violate civil liberties, to torture, to detain, to deport, to invade, to bomb, to kill and to do a whole host of things because there’s a thing called terrorism that everyone accepts as threatening.”
We worden hieraan herinnerd o.a. door Guantanamo Bay en de illegale inval van Irak. Beide werden (en worden) steevast gerechtvaardigd als noodzakelijke maatregelen in de strijd tegen ‘terrorisme’. Daarnaast laten wetenschappers als Arun Kundnani en Hatem Bazian zien hoe de oorlog tegen terrorisme ook een binnenlands aspect kent: het inperken van civiele vrijheden en zelfs fundamentele verworvenheden. Een kritische blik is dus geboden.
Een tweede reden waarom Daulatzai oproept tot voorzichtigheid is dat er zo een onderscheid gecreëerd wordt tussen “good” en “bad Muslims”, tussen gewone burgers en terroristen. Daulatzai stelt dat dit onderscheid een opening creëert voor de staat om in te springen en uit te buiten. We leven immers niet in een vacuüm, maar in een politieke realiteit gekenmerkt door raciale machtsverhoudingen (i.e. witte suprematie & islamofobie). Deze politieke realiteit ontneemt de individualiteit van (geracialiseerde) moslims. In de praktijk zien we dit o.a. bij veiligheidscontroles in de luchthaven, waarbij de lichamen van burgers met een “moslim-achtig uiterlijk” – wat dat ook moge zijn – verdacht zijn.
Bij tot wit gemaakte mensen is het tegenoverstelde op te merken; hun individualiteit wordt wél gerespecteerd. Wanneer een witte extremist als Breivik in Noorwegen of Tristan van der Vlis in Alphen aan den Rijn een slachtpartij aanricht, zorgt dit niet ervoor dat witte mensen etnisch geprofileerd worden. Of dat een racistische inreisverbod in het leven wordt geroepen om burgers uit witte landen te weren. Witte terroristen worden gezien “as troubled individuals, exceptions to a white norm,” aldus Daulatzai.
De Amerikaans-Pakistaanse intellectueel stelt daarom dat (geracialiseerde) moslims waakzaam moeten zijn om te blijven hangen in dergelijke campagnes, omdat daarmee de oorzaken van systematisch geweld niet worden aangepakt en die zijn: “white supremacy, capitalism, patriarchy and empire”. De wetenschapper gaat verder en zegt: “[i]f this recognition doesn’t happen, the country will continue to deal with the symptoms and not the problem, like a dog chasing its own tail”.
Inderdaad, terrorisme-expert Nafeez Ahmed heeft berekend dat de zogeheten War on Terror tot wel vier miljoen slachtoffers heeft geleid (vooral moslims). Verder erkende zelfs voormalig president Obama dat een van de (onbedoelde) gevolgen van de War on Terror het ontstaan van terreurgroep Daesh is. De War on Terror leidt dus tot meer pijn en lijden, en wanneer we vaststellen dat onrecht de primaire motivator is van terrorisme, heeft het volgens Daulatzai meer zin om de aandacht te richten op de bron van onrecht (zoals War on Terror) dan door mee te gaan in de dominante lezing (bijv. “het ligt aan een groepje radicalen binnen de gemeenschappen”).