Sandew Hira, 4-10-2019
Cynthia McLeod heeft een TED-talk gehouden die het karaker heeft van een standup comedy, maar ze bedoelt het niet zo. Ze is bloedserieus en ziet helemaal niet in hoe lachwekend haar verhaal is. En wat het nog hilarisch maakt, is het publiek dat naar haar luistert. Die heeft niet door dat het een standup comedy is en gaat enthousiast mee in haar verhaal. Wat is er aan de hand?
McLeod heeft het verhaal ontdekt van Elisabeth Samson (1715-1771). Haar echte Afrikaanse naam is onbekend, want Afrikanen heten geen Elisabeth of Samson. Samson leefde tijdens ergste tijden van slavernij in Suriname, de achttiende eeuw. Duizenden Afrikanen werden gekidnapt in Afrika en werden onder harde omstandigheden onder dwang tewerkgesteld op de plantages in Suriname. Ze moesten gratis werken van zonsopgang tot zonsondergang. De dag begon met een rappel van de opzichter over wie de vorige dag niet goed had gepresenteerd en zweepslagen verdiende. Na hun pak slaag moesten ze de meester bedanken, anders volgende nog meer mishandelingen. De achttiende eeuw was de eeuw van het felle gewapende verzet tegen onderdrukking en uitbuiting in Suriname. Het verhaal van de misdadigheid van slavernij is genoegzaam bekend zou je denken. De Verenigde Naties heeft de trans-Atlantische slavernij uitgeroepen tot een misdaad tegen de menselijkheid. De eigenaren van de plantages die rijk werden door gratis arbeid van Afrikanen, die ze in hun boekhouden noteerden als vee, zoals kippen varkens en ezels, waren misdadigers, criminelen die andere mensen tot slaaf maakten, hun vrijheid ontnamen en hen onder dwang gratis lieten werken.
Zo een crimineel zul je niet gauw als een rolmodel zien. Bij Cynthia McLeod is het anders. Samson was namelijk een zwarte vrouw, die miljonair is geworden met de misdaad van slavernij. Elisabeth was de dochter van Nanoe Samson, die een concubine was van een witte slavenmaker. Ze was vrijgekocht door haar kinderen die zichzelf hadden vrijgekocht. Elisabeth is als vrije zwarte geboren. Elisabeth groeide op in het huishouden van haar halfzuster Maria Jansz , die getrouwd was met Frederik Coenraad Bossé. Ze stond via haar zus en zwager in nauw contact met de blanke elite en leerde zo het zakenleven van nabij kennen. Zij leerde rekenen en schrijven en hielp Bossé’ de administratie. Ze kreeg een verhouding met een Duitse slavenmaker, Carl Otto Creutz, die zwarte mensen onderdrukte en uitbuitte op zijn plantages. Met Creutz bezat ze plantages in de districten en huizen in Paramaribo. Na diens dood in 1762 werd haar vermogen uitgebreid door de nalatenschap. Met haar halfzuster Nanette kocht ze meer plantages op en werd door haar zakentalent één van de rijkste vrouwen in Suriname. Haar vermogen werd in 1771 geschat op een miljoen gulden.
Na de dood van Creutz wilde ze trouwen met een andere witte man, Christoph Policarpus Braband, een koster en organist van de gereformeerde kerk en slavenmaker van een houtzagerij. Het huwelijk werd verboden door de Raden van Politie, het hoogste bestuursorgaan van de kolonie, omdat vermenging van zwart en blank niet was toegestaan. In plaats van een zwarte man te zoeken, wendde Elisabeth zich rechtstreeks tot de eigenaar van de kolonie, het particulier bedrijf De Geoctroyeerde Societeit van Suriname. Die na drie jaar besloot dat er geen wet bestond die een huwelijk tussen een blanke man en vrije zwarte vrouw verbood. Maar de witte man was bij de uitspraak overleden. Elisabeth zocht weer naar een man, en weer niet naar een zwarte man, maar een veel jongere witte man, Hermanus Daniel Zobre.
Het verhaal is bijzonder: een zwarte vrouwelijke crimineel is miljonair geworden door slavenarbeid, wil niets weten van zwarte mannen en probeerde op alle mogelijke manieren een witte crimineel aan de haak te slaan. Bijzonder, maar geen reden voor een normaal mens om trots op te zijn. Tenzij je geest volledig gekoloniseerd is, zoals die van McLeod. Zij heeft haar levenswerk gemaakt van het bombarderen van de crimineel Samson tot een rolmodel voor zwarte mensen. En niet bij wijze van grap. Ze is doodserieus. Check de Ted Talk voor een enthousiast publiek.
Ze begint. “Neem een willekeurig geschiedenisboek, en je leest alleen maar over mannen. Zelden wordt een vrouw genoemd. Suriname is geen uitzondering” (Publiek lacht om te beamen).
Zo, die zit. Dit is feminisme van hoog niveau. Het is waar. Geschiedschrijving wordt gedomineerd door witte mannen.
McLeod: “In Suriname wordt in veel belangrijke geschiedenisboeken wel de naam genoemd van een vrouw: Elisabeth Samson. En waarom. Er moet iets merkwaardig zijn om haar persoon. En waarom wordt ze genoemd: omdat ze wilde trouwen met een witte man – ze was 100% zwart – en dat huwelijk werd in de kolonie verboden. Ze schreef een brief naar de eigenaar van de kolonie en het bestuur van de kolonie deed hetzelfde. In de brief van het bestuur werden 19 – negentien!! – argumenten tegen het huwelijk genoemd. Maar er was één argument dat ervoor zou kunnen pleiten. Ze was heel rijk en als ze een witte man zou trouwen, dan zou het bezit in witte handen blijven na haar dood.” (Publiek is verontwaardigd. Die hypocriete racisten!!).
McLeod: “De eigenaar verwees de zaak naar de Staten-Generaal, die aangaf dat er geen bezwaar was. Er was geen email of telefoon. Het antwoord heeft drie jaar geduurd voordat het Samson bereikt, maar de beoogde bruidegom was al overleden.” (McLeod lacht, publiek roept “Ahh wat erg”).
McLeod: “Roep niet ‘Ahh’, want ze vond al gauw een andere man, die twintig jaar jongere was dan zij. En daarmee trouwde ze. Dat staat in de geschiedenisboeken. Maar waar hielden historici zich mee bezig. Met de vraag: Hoe is ze zo rijk geworden? Hun verhaal is dan zo: ze moet een slavin zijn geweest, die de concubine was van een plantage-eigenaar, die na zijn dood haar bezittingen aan haar heeft overgelaten. Hoe kwam een zwarte vrouw rijk geworden zijn, anders dan doorzat een witte man haar rijk gemaakt heeft.” (Ze is niet alleen feministisch, maar nu ook anti-racistisch. Ze geniet).
McLeod: “Op één of andere manier hield de vraag me bezig: hoe is zo rijk geworden. Ik moet het antwoord weten. Ik dook de archieven in. Ik heb twaalf jaar onderzoek gevonden. Ik wilde weten: is ze echt getrouwd geweest. JAAA! Ik heb de trouwacte gevonden. Yeah!!! ” (Ze is extatisch)
McLeod leest de trouwacte voor: ” Hermanus Daniel Zobre, leeftijd 30 jaar. De bruid: Elisabeth Samson. Leeftijd: 52! Ze was 22 jaar ouder!” (Publiek is hilarisch, oudere zwarte vrouw slaat witte jonge man aan de haak).
McLeod had zoveel informatie gevonden: “Ik kon met veel feiten laten zien dat de historici de geschiedenis hadden vervalst. Ze heeft haar rijkdom niet door erfenis vergaard, maar door ondernemerskracht.” McLeod zwijgt over het misdadig karakter van haar onderneming.
Nu gaat de anti-racistische sentimenten naar de hoogste versnelling: “Wat vertelt dit ons over Elisabet Samson? Niets. Het vertelt ons alles over de mensen die geschiedenis schrijven: Witte mannen!” (Die zit!)
McLeod over haar rolmodel Samson, de ondernemer: “Ik werd helemaal in beslag genomen door haar levensverhaal. Ik kon nergens ander over praten. Samson stierf drie jaar na het huwelijk en haar witte echtgenoot erfde alles. Haar vermogen was meer dan een miljoen. Jaah!” (Publiek: Waaw!)
McLeod over hoe ze Elisabeth wil promoten als rolmode: “Ik was in New York om te praten voor zakenvrouwen. Ze dachten dat de eerste zwarte miljonair in 1906 was i Amerika. Nee, nee, nee! Het was 250 jaar geleden in Suriname.” (Publiek met een waanzinnig applaus.) McLeod: “Ja!!”
McLeod: “Ze heeft haar geld zelfstandig verdiend. Ze was een excellente zakenvrouw.” (Ze meldt niet: met een misdaad tegen de menselijkheid).
McLeod over de emancipatorische kracht van Samson: “Waarom wilde zij met een witte man trouwen. Ze had alles was met geld te kopen was, maar dat was het enige wat ze niet had: een witte man. Het was een statement: Ik kan dit ook doen. Ze moest veel obstakels overwinnen en ze heeft ze ook allemaal overwinnen. Daarom kan ze een rolmodel zijn voor ons vandaag. Als je iets wil bereiken, ga ervoor. Laat niet je stoppen. Dat is de les die we van Elisabeth kunnen leren.” (Wild applaus en gejoel van het publiek)
McLeod wordt nu heel serieus. Haar man was niet zo blij dat ze volledig in beslag genomen werd door het onderzoek naar Samson. Zij antwoord heel theatraal: “Ik moet dit doen. Het Surinaamse volk wil dat ik dit doe. Ik doe dit voor het volk van Suriname.”
Ze meent het heel serieus: als je een crimineel wil worden, ga ervoor. Drugsdealer, slavenmaker? Laat je niet stoppen. Je kun ook een slavenmaker worden, net als witte mensen. Een zwarte vrouw kan ook uitbuiten en onderdrukken. Je zou denken dit is standup comedy. Dat is het echt niet. Ze is bloedserieus en haar publiek ook.
McLeod brengt feminisme en anti-racisme in haar verhaal om te verhullen wat ze doet: een schandalig betoog om een crimineel as rolmodel voor Suriname te presenteren. Hoe erg moet je geest gekoloniseerd zijn om dat te beweren en als publiek te ondersteunen.
Anton de Kom
Hoe verschillend is dat van de benadering van een andere Surinamer: Anton de Kom. De Kom kende het verhaal van Samson. Hij had het boek van Julien Wolbers over de geschiedenis van Surname zorgvuldig bestudeerd. En daarin op was pagina 325 het verhaal van Samson in een voetnoot verteld. De Kom was niet onder de indruk en laat Samson waar ze hoort, in de voetnoot van de geschiedenis. Hij realiseert zich heel goed dat ze haar rijkdom door een misdaad had vergaard.
De Kom heeft uit Wolbers een ander verhaal over zwarte vrouwen naar voren gehaald in zijn boek: het verhaal van Sery en Flora.
Wolbers had in de notulen van de Gouverneur en Raden, die het bestuur vormden van de Nederlandse bezetting van Suriname, een uittreksel gevonden van een dagverhaal van een militaire expeditie van onder leiding vaandrig van de militie, Pieter Molinay, en Vaandrig van de Joodse Compagnie. De militie was een militaire eenheid. De Joodse Compagnie was een militaire eenheid van de Joodse slavenhouders, Vaandrig was de laagste militaire rang.
De expeditie vertrok op zondag 26 november 1711 naar de Boven-Suriname rivier om de ontsnapte vrijheidsstrijders op te sporen. Ze hadden een klein kamp ontdekt en probeerde de mensen in hun slaap te overrompelen. Door oplettendheid van de kampbewoners mislukte dat en het kamp was ontruimd voordat de actie kon plaatsvinden. Wel was men er in geslaagd om een vrouw Sery met haar kind Patienta en een andere vrouw Flora gevangen te nemen. Dit zijn de namen uit het rapport, maar we weten niet wat hun echte Afrikaanse namen waren.
Het rapport van de expeditie vertelt dat de vrouwen verhoord werden met als doel te achterhalen waar andere mogelijke kampen waren van de vrijheidsstrijders, hoe ze met elkaar communiceerden, welke banden ze hadden met de totslaafgemaakten op de plantages, hoeveel vrijheidsstrijders ontsnapt waren, van welke plantages zij ontsnapt waren, hoe lang geleden ze ontsnapt waren, en hun ze in hun kampen leefden. Het was een uitgebreid verhoord, waarbij ze werden gemarteld en hun huid met vuur gebrand. Het rapport vermeld dan ondanks de marteling ze weigerden iets los te laten. Ze wezen met hun vingers naar de hemel, namen een lang stuk haar van hun hoofd en maakten het gebaar dat ze onthoofd konden worden, maar toch niets zouden zeggen. Ze sloegen met hun vingers op hun mond om aan te geven dat ze hun mensen nooit zouden verraden. Ze besloten om de vrouwen naar de stad te brengen voor verder verhoor, maar ze weigerden om mee te gaan. Ze weigerden te staan of te lopen. Gezien de lange tocht over bergen, kreken en andere moeilijk begaanbare paden zag de expeditie er geen heil in om de vrouwen te dragen. Sery was door de marteling en een pijl die door haar lichaam was gegaan dusdanig verwond – ze had veel bloed verloren – dat ze amper tegenstand bood. Flora was sterker en die weigerde op te staan. De militairen besloten ze dood te schieten en te onthoofden. Ze hebben de hoofden meegenomen naar Paramaribo als bewijs van hun misdaad, die ze als een heldendaad beschouwden. Voordat ze vertrokken vernietigden ze de woningen en kostgronden van het kamp.
Het verslag vertelt niet wat met Patienta is gebeurd, maar waarschijnlijk is ze meegenomen en tot slaaf gemaakt.
Anton de Kom laat zien hoe je dekoloniale geschiedenis schrijft. Je kunt als nazaat van de vrijheidsstrijders tegen slavernij deze episode niet beschrijven zonder te duiken in de gevoelens van de mensen die daarin een rol speelden. De Kom richt is op Séry, een moeder, en haar kind en probeert zich voor te stellen wat in die vrouw zou zijn omgegaan.
De Kom beschrijft de gevoelens van een zwarte moeder in deze onmenselijke situatie: “Men kan zich onmogelijk menselijke wezens voorstellen, meer hulpeloos en verlaten dan deze Séry met haar kind Patienta, en Flora. De nood van het kindje vermengde zich in de gedachten van de moeder met het verbijsterende bedwelmende gevoel van hetgeen zij zelve zal moeten doorstaan. Daarbij kwam het verlies van de vrijheid, die zo heel kort is geweest, het scheiden van de plaats war zij met haar kind zo’n korte poos het geluk gekend had, Alles wat voor haar lag was een puinhoop, alles was geruïneerd en vernield.
Séry voelde nog sterker dan alles de moederliefde, door het vreselijk reigend gevaar tot een aan waanzinningheid grenzende overspaning gedreven. Haar kindje was nog zo jong en de gedachte slechts, dat straks ruwe blanke handen haar Patienta uit haar armen zou rukken, deed haar huiveren. Zij drukte het, terwijl zij met angstige blikken naar de troep blanke soldaten keek, met stuipachtige kracht aan haar borst.
Iedere stap die de blanke Molinay nader tot haar bracht deed haar beven. Zij trilde als een blaadje, het bloed dreef naar haar hart terug. En toch was Séry een dapper vrouwtje. Zij drukte de zachte armpjes van haar kind om haar hals en kuste het nogmaals, terwijl met de kleine Patienta ruw uit haar armen losrukte.”
Maar die moeder was hulpeloos, maar niet zwak: “Geen gil kwam van haar lippen, ze keek slechts met fonkelende ogen de vaandrig Molinay aan, stond vervolgens op en monsterde de blanke soldaten fier, zonder de minste vrees hen allen uitdagend. Ze was zelf vevrbaasd over de kracht, die haar scheen gegeven te worden. want ze wist wel, nu haar kind in de handen der soldaten was, adt geen mens zich erover zou ontfermen. En toch, trots dit alles was ze onbevreesd. Elke vlaag van angst scheen door een macht verdreven te worden. De zwakke vrouw was een heldin geworden. Het was alsof stromen van kracht door haar lichaam liepen.”
Hij beschrijft de martelingen die ze moet doorstaan en haar ongelooflijke moed om desondanks haar eigen mensen niet te verraden: “Na een poos greep de bende ruwe soldaten Séry vast, bond haar de handen en voeten, smeet de arme vrouw op de grond en begon haar te geselen met scherpe roeden, om hierdoor te trachten haar tot verraad van haar landgenoten te brengen. Na deze bloedige kastijding scheen Séry halfdood te zijn. Toch trachtte men haar in deze toestand te ondervragen. Maar het gelukte de blanken niet iets uit haar te krijgen. Zo ging men in woede ertoe over om de arme Séry met vuur en tangen te bewerken. In weerwil van al deze pijnigingen, die voor een vrouw haast onverdragelijk waren, bleef ze zich toch halsstarrig verzetten om haar broeders en zusters te verraden.
Haar vriendin Flora toonde zich niet minder standvastig. Séry moest het aanzien hoe zij voor haar ogen vermoord en onthalsd werd.”
De Kom vergelijkt het gedrag van de blanke militairen met het bedrag van de zwarte vrijheidsstrijders en trekt conclusies over hun beschavingsniveau tijdens de inval van Cassard.
De Europese kolonisatoren waren in het begin onderlinge concurrenten van elkaar. Ze voerden oorlog en vielen elkaars koloniën aan om de goederen te stelen die geproduceerd werden. Zo viel in 1712 een Franse militaire macht onder leiding van Jean Cassard Suriname binnen, die toen bezet was door Nederland. De mannen op de plantages trokken naar Paramaribo om Fort Zeelandia te verdedigen. Hun vrouwen en kinderen vluchtten de bossen in onder begeleiding van totslaafgemaakten. Wolbers schrijft hierover: “Zoo waren deze vrouwen dan aan de genade van hare slaven overgeleverd; hoe gemakkelijk zou het dezen geweest zijn, zich over de wreede behandeling, die zij zoo vaak op last hunner meesteressen ondergingen, thans op deze hulp- en weêrlooze vrouwen te wreken. Men vindt hiervan echter in de geschiedenis niets aangeteekend; maar wel, dat verscheidene dezer slaven van deze gelegenheid gebruik maakten, om hunne vrijheid te verkrijgen, door in de bosschen te vlugten en zich bij de andere wegloopers te voegen.”
En De Kom’s commentaar was: “Toen indertijd, tijdens de inval van Cassard, de weerloze blanke vrouwen in handen waren van zogenaamde bosnegers, toen hadden zij niets van deze zwarten te duchten. Maar nu vielen weerloze Surinaamse vrouwen in handen van zogenaamde beschaafde Hollanders die hen vermoordden.”
Hij eindigt het verhaal van Séry en Flora met een belofte: “Dappere Séry. Dappere Flora. Wij zullen uw namen steeds in eerbied gedenken.”
Het is het verhaal van verzet en opoffering dat we moeten vertellen aan het Surinaamse volk. Het verhaal van McLeod is een verhaal van schande, niet van trots.