Dekoloniseer de 1 juli viering: de ketenen werden niet verbroken maar overgedragen

Sandew Hira
Den Haag 27-6-2021

Slechts één visie mogelijk op 1 juli?

Een wind van verandering waait door Nederland. In de nasleep van de anti Zwarte Piet beweging en Black Lives Matters, maar ook in de context van een radicale milieubeweging en de anti-imperialistische beweging rond de bevrijding van Palestina, ontwikkelt zich een klimaat waarin zaken die vroeger onbespreekbaar waren nu onderdeel zijn geworden van een brede maatschappelijke discussie. De kwestie van het uitroepen van 1 Juli tot een nationale feest- en herdenkingsdag is deel van die discussie in de vorm van een petitie aan de Tweede Kamer. En zoals ieder onderwerp m.b.t. koloniale geschiedenis zijn er twee hoofdstromingen: een dominante koloniale stroming die vanuit de akademia wordt geleid en een dekoloniale die vanuit sociale bewegingen wordt gepromoot. Dit artikel presenteert een dekoloniale analyse van de 1 Juli viering en herdenking.

Mitchell Esajas, een van de initiatiefnemers van de petitie, heeft een Facebook post geplaatst met de volgende tekst: “Je kan niet pro #BlackLivesMatter zijn en de petitie voor ‘Maak 1 Juli/Keti Koti een nationale vrije dag’ NIET tekenen.” Dit is een problematische post. Het stelt dat er vanuit de BLM sociale beweging maar één correcte visie is op 1 juli, de zijne. Laten we de visie van Dr. Glenn Willemsen, de veel te vroeg overleden eerste directeur van NiNsee en schrijver van het boek Dagen van Gejuich en Gejoebel ernaast leggen.[1] Het boek van Willemsen is de meest uitgebreide en diepgaande standaardwerk over de dag van de afschaffing van slavernij. Willemsen: Op Curaçao werd deze dag aanvankelijk wel herdacht, maar dat raakte al spoedig in de vergetelheid. 1 juli 1968 was de laatste keer dat op Curaçao emancipatiedag officieel werd herdacht. De jonge generatie ervaart de afschaffing van de slavernij als een daad van Nederlandse koloniale wetgeving die geen betekenis heeft voor de huidige Curaçaose samenleving. Veel meer belang wordt gehecht aan de herdenking van de grote slavenopstand die onder leiding van Tula op 17 augustus 1795 uitbrak. Met de leuze `overwinnen of sterven’, streden de slaafgemaakten voor hun vrijheid. Op Curaçao wordt 17 augustus officieel als Dag van de Vrijheidstrijd erkend.” De gedachte achter deze redenering is dat je niet de dag kiest die de kolonisator heeft ingesteld, maar een dag die de vrijheidsstrijd van de totslaafgemaakten herdenkt. Die vrijheid is belangrijker dan de vrijheid die de kolonisator heeft bedacht. Is dat een rare gedachte?

In Brazilië, het land waar 40%van alle gekidnapte Afrikanen zijn gebracht, werd slavernij op 13 mei 1888 afgeschaft. Die dag werd lange tijd gevierd door de bevolking en met name de zwarte gemeenschap. Door de opkomst van de Black Power beweging in de jaren zestig heeft de zwarte gemeenschap gekozen om een andere dag, 20 november, te vieren als de dag van het Zwarte Bewustzijn. Op 20 november 1695 werd Zumbi, de leider van de gemeenschap van vrije Afrikanen die ontsnapt waren uit slavernij, vermoord. De strijd van Zumbi werd gezien als deel van een lange strijd voor de bevrijding van zwarte mensen in Brazilië. Is dat een rare gedachte? Nee, er zijn goede argumenten te bedenken voor de keuze van een andere dag om de afschaffing van slavernij te vieren en herdenken.

Toch steun ik het initiatief van de petitie en wel op basis van tactische en niet op basis van principiële gronden. De eerste grond is dat het concept van 1 juli als een dag van Keti Koti, de dag waarop de ketenen van de totslaafgemaakten zijn verbroken, diep geworteld is in de Surinaamse gemeenschap (niet in de Antilliaanse). De Surinaamse gemeenschap is de grootste zwarte gemeenschap in Nederland en daar moet je rekening mee houden. De tweede grond is dat een dag van nationale viering niet het eindpunt, maar nieuw startpunt is om de sociale beweging tegen racisme te versterken. Het gaat namelijk gepaard met enorm veel educatie over koloniale geschiedenis. Daarom is het een goede zaak. Als je het tot een principieel punt in plaats van een taktische, dan kom je al gauw in de problemen. Want hoe reageer je hierop: “Je kan niet oproepen om de petitie voor ‘Maak 1 Juli/Keti Koti een nationale vrije dag’ tekenen en daarbij zwijgen over herstelbetalingen.”

Als je principieel bent, dan kun je niet zwijgen over herstelbetalingen. Als je tactisch bent, dan is het goed mogelijk om te stellen dat het opnemen van herstelbetalingen nu, de basis versmalt om te komen tot een nationale vrije dag en dus tot een bredere maatschappelijk discussie waarin later het onderwerp herstelbetalingen wordt ingebracht.

Laten we nu dieper ingaan op de twee benaderingen van 1 juli.

De dominante koloniale benadering

De koloniale benadering wordt het beste verwoord door de racist Pieter Emmer. Volgens hem hadden zwarte mensen geen notie van vrijheid. Emmer: “There is no indication that either the insurgent slaves or the maroons ever had the intention to abolish slavery and to strive towards general slave emancipation.”[2] Sterker nog, ze wilden helemaal geen afschaffing. Wat wilden ze wel? Zijn antwoord: “The fact that the slaves did not strive to abolish slavery does not indicate that the slaves in the Dutch Caribbean were not interested in more freedom to manage their own time. They wanted time to tend their own gardens, to sell their produce at other plantations or at slave markets, to go fishing and hunting and to own guns, to visit relations at other plantations and to stay away from their plantation from time to time. And in many ways, the slaves had their way.”[3]

Als zwarte mensen slavernij niet wilde afschaffen, waarom is het dan toch gebeurd? Emmer: “Who abolished the slave trade and slavery? For a long time the answer seemed simple: the governments in Europe, and the USA, Cuba and Brazil. The abolition of slavery was a typical feature of Western civilization.”[4] En dit is het leidende verhaal in van historici uit de koloniale stroming: de afschaffing van slavernij was het product van de Europese beschaving die het vrijheidsideaal had ontwikkeld, dat geen enkel andere beschaving heeft ontwikkeld. De helden in het verhaal van de afschaffing zijn witte mensen. Witte historicus Simon Drescher is lyrisch over die heiligen (saints) met William Wilberforce als de ultime Engelse held: “Abolitionism was part of Britain’s unchallenged status as the center of the movement to eliminate slavery from the world…  Symptomatic was the centenary of British colonial slave emancipation, in 1933… The national memory was refreshed by a roll call of the gallant band of Saints led by their English hero.”[5]

In Engeland was er een breder abolitionistische sociale beweging met vele petities en bijeenkomsten die druk uitoefenden op politici. Dat was het bewijs dat de afschaffing het resultaat was van oprechte humanistische gevoelens en niet het gevolg van economische, dus zelfzuchtige, motieven. Zwarte historici hebben als weerwoord: waarom heeft deze beweging dan de daders van de misdaad gecompenseerd in plaats van de slachtoffers? Hoe humanistisch is dat?

Op de vraag “Wat vier je op 1 juli?” is het antwoord vanuit de koloniale stroming: “We vieren een heldendaad van de Europese beschaving: de afschaffing van slavernij.” Voor een anti-racistische sociale beweging is dit een problematisch antwoord, want nu moet je de kolonisator prijzen voor deze daad van beschaving. Dat probleem doet zich niet voor als je een andere datum neemt dan 1 juli, namelijk een datum van het verzet door de totslaafgemaakten zelf, bijvoorbeeld de eerste opstand.

De koloniale benadering van de afschaffing van slavernij bestaat uit twee hoofdpunten:

  1. Slavernij wordt gezien als een systeem met één hoofdkenmerk: de mens als bezit van een ander mens.
  2. Slavernij wordt losgekoppeld van kolonialisme.

Een dekoloniale benadering

Wie viert wat op 1 juli?

De vraag “Wat vieren we op 1 Juli?” begint met de vaststelling dat er twee groepen feest vierden. De eerste groep bestond uit de totslaafgemaakten die vierden dat hun fysieke kettingen die hen tot bezit van de witte mensen maakten waren verbroken. Ze waren niet meer het eigendom van deze mensen. Maar er was een tweede groep die ook feest vierde en met goede redenen. Die bestond uit de eigenaren van de totslaafgemaakten die een flinke financiële compensatie kregen voor het “verlies” van hun bezit. Willemsen: De tegemoetkoming aan de slaveneigenaren kwam in totaal te staan op 11.876.260 gulden, waarvan 9.864.360 gulden voor Suriname en 2.011.900 gulden voor de zes eilanden die de Nederlandse Antillen vormden. Slechts ongeveer een kwart van het bedrag dat aan de slaveneigenaren in Suriname werd uitgekeerd, is in Suriname uitbetaald. Het overige deel ging naar in Nederland wonende eigenaren, van wie velen na ontvangst van de betaling hun onderneming in Suriname sloten.”[6] Willemsen legt het verband uit met de uitbuiting van Indonesië. Want wie draaide op voor de kosten van de afschaffing van de slavernij in het Caraïbisch gebied? Willemsen: “De West-Indische slavenemancipatie werd uit het surplus van de exploitatie van Java (de zogenaamde ‘Indische baten’) gefinancierd.”[7] De enorme winsten uit de uitbuiting van het Indonesische volk hebben de afschaffing in Suriname en de Antillen gefinancierd.

Waarom is de slavernij afgeschaft?

Hierboven is de koloniale analyse van de afschaffing van slavernij uitgelegd: het was het resultaat van de Europese beschaving. In Nederland was er een probleem. Er was geen abolitionistische beweging van betekenis? Waarom is de slavernij dan in de Nederlandse koloniën afgeschaft. Gert Oostindie, die samen met Alex van Stipriaan tot de leiding van de koloniale stroming van historici in Nederland behoort, geeft als antwoord: “Desinteresse!” Oostindie, die uit jaloezie het meesterwerk van Willemsen “gemakzuchtige bladvulling” noemt, heeft hiermee een probleem voor zichzelf geschapen. Humanisme of egoïsme zijn motieven om handelingen te plegen, maar desinteresse is geen motief, maar een state of mind. Ik leg dat in detail uit in mijn kritiek op Oostindie in de essay Decolonizing The Mind.[8] Willemsen heeft de discussie over de redenen voor de afschaffing van de slavernij heel nuchter en wetenschappelijk aangepakt. Hij is gaan kijken welke redenen de beleidsmakers uit die tijd als argumenten hebben gebruikt.

Op 29 november 1853 stelde de regering een commissie onder voorzitterschap van de ex-minister van Koloniën J.C. Baud om te onderzoeken waarom, of en hoe de slavernij zou moeten worden afgeschaft. De voorbereiding voor de daadwerkelijke afschaffing heeft dus tien jaar geduurd. Willemsen geeft het belangrijkste argument van de commissie Baud weer om de slavernij af te schaffen: ‘De emancipatie is […] een maatregel van materiële noodzakelijkheid, zonder welken Suriname onmisbaar te gronde gaat, door het wegsterven zijner landbouwers. Met de emancipatie zal Suriname wel minder opleveren dan thans, maar zal voor algeheele vernietiging behoed blijven. Kortom, voor Suriname schijnt de emancipatie het eenig middel van behoud.’[9]

Hoe was Baud tot dit standpunt gekomen? Hij had op basis van statistieken van het ministerie van Koloniën vastgesteld dat de slavenbevolking sterk terugliep: van 42.272 personen in 1833 tot 34.773 in 1841. Dat was een daling van 18%, wat neerkomt op een jaarlijks gemiddelde van 2¼%. Willemsen licht het motief verder toe: Het zwaarst wegende belang – daarover laat de tekst geen misverstand bestaan – was het behoud van Suriname als exploitatiekolonie voor Nederland. De toelichting stelt dat Suriname als suikerproducerende kolonie in verval verkeerde. De reden daarvoor lag in de krimp van de slavenbevolking. Door het uitzonderlijk lage geboortecijfer en het buitengewoon hoge sterftecijfer van de slavenbevolking was er geen sprake van natuurlijke aanwas. Met name de suikerproductie was (en daar was ook de koloniale overheid zich van bewust) een afmattende, slopende en gevaarlijke bezigheid die door de slavenbevolking werd gehaat omdat ze vele levens eiste. Suriname was, net als de andere plantage economieën in het Caraïbisch gebied, wat dit betreft een abattoir. De plantagebezitters waren dus afhankelijk van een constante import van nieuwe slaven, maar sinds de slavenhandel was afgeschaft kon de populatie niet meer worden aangevuld.”[10]

Hoe werd de slavernij afgeschaft?

Toen de regering zover om over te gaan tot daadwerkelijke afschaffing, formuleerde ze een beleid dat gebaseerd was op drie overwegingen. Willemsen:

  1. De emancipatie moest door de staat geleid worden.
  2. De planters moesten gecompenseerd worden voor hun verlies aan eigendom.
  3. Een nieuw systeem van dwangarbeid moest worden opgezet: contractarbeid.

Een belangrijk principe was: “No emancipation without reparations!” Dit zou een slogan kunnen zijn van de anti-racistische beweging, maar het was een slogan van de koloniale planters die verwoord werd in het rapport van de Commissie Baud: “Geen Emancipatie van staatswege zonder voorafgaande schadeloosstelling aan de slavenhouders.”[11] Dus geen emancipatie van zwarte slachtoffers zonder compensatie van witte daders. De commissie Baud had voorgesteld dat de vrijgemaakten zelf moesten opdraaien “voor de kosten van hun vrijmaking en die zoveel mogelijk terugbetalen aan de staat.” Maar dit bleek niet haalbaar, dus kwam de regering met het voorstel dat de staat dit zou moeten doen uit de winsten van de uitbuiting van Indonesië (die waren geoormerkt in het overheidsbudget als zijnde afkomstig uit Oostindië, de Oostindische baten).

Slavernij kon niet direct worden afgeschaft, betoogde de commissie. Willemsen: Omdat slaven volgens de commissie op een lage trede stonden op de trap van beschaving en zedelijkheid – zelfs diegenen die christen genoemd konden worden, maakten zich schuldig aan ‘veelwijverij en veelmannerij’ – diende de staat, als zij de opheffing van de slavernij beval, dit te doen in het belang van godsdienst, beschaving en welzijn. Aan de geëmancipeerde behoorde voorts de verplichting te worden opgelegd tot arbeid. Dit kon door het meesterschap van de planters te vervangen door het gezag van de staat.”[12]

De beschuldiging van veelwijverij zedelijk verval was komisch gegeven het gedrag van Koning Willem III die verantwoordelijk wordt gehouden voor de afschaffing van de slavernij. De biografen van het koningshuis schrijven: Zo waren er flink wat bastaardkinderen. Zowel Willem I als Willem III gingen vreemd en beiden hadden kinderen bij andere vrouwen. Willem I had vier kinderen met de gouvernante van zijn overleden dochter Paulina… Een affaire van Willem III leidde zelfs bijna tot troonsafstand. Hij had zijn maîtresse zwanger gemaakt en wilde met haar op het platteland gaan wonen… Willem II had een ander ‘probleem’: hij was biseksueel (in die tijd een misdaad) en werd gechanteerd door ene Petrus Janssen. Die beweerde dat de koning hem had aangerand. Als de koning hem zou betalen, zou Janssen niets zeggen over zijn biseksualiteit. De koning zette Janssen in de gevangenis, maar daar ging de chantage gewoon door. Alles bij elkaar betaalde Willem II hem, en mensen om hem heen, jarenlang omgerekend honderdduizenden euro’s.”

De eerste dag van 1 juli

Hoe werd de eerste viering van 1 juli ingericht? Willemsen legt dat in details uit.

Ten eerste de informatievoorziening. De Nederlandse regering misleidde de Afro-bevolking over de afschaffing. De informatievoorziening was ook in het Sranan Tongo. Willemsen: “De koloniale overheid ging bij haar vertalingen echter vrij selectief te werk: van de nieuwe wetten werden niet alle artikelen vertaald. Wij hebben vastgesteld dat wetten en of bepalingen die betrekking hadden op de slaveneigenaren vaak niet werden vertaald, waardoor de vrijgemaakten geen kennis droegen van die bepalingen. Zo werd een van de meest belangrijke bepalingen uit de wet die de opheffing van de slavernij regelt niet aan de vrijgemaakte bevolking bekend gemaakt. Het gaat om artikel 2 van de wet van 8 augustus 1862 houdende de opheffing van de slavernij in de West-Indische koloniën, waarin wordt bepaald dat de slavenhouders in Suriname voor elke nog in leven zijnde slaaf een bedrag van f 300, – als schadeloosstelling zouden krijgen. In de in het Sranan vertaalde tekst van deze wet, werd dit belangrijke artikel weggelaten.”[13]

Ten tweede, de keuze voor de dag van 1 juli. Willemsen: Waarom had de Nederlandse regering de datum van 1 juli 1863 aangewezen als de dag waarop de tot slaaf gemaakten hun vrijheid mochten verkrijgen en niet een ander tijdstip? Volgens de Memorie van Toelichting op de wet tot afschaffing van de slavernij is deze datum niet willekeurig gekozen, maar met het plantersbelang voor ogen. Destijds viel 1 juli in Suriname in de grote regentijd, een periode waarin de productie van suiker twee tot drie maanden bijna geheel stil lag. Dan was er weinig arbeid nodig op de plantages, ‘weshalve alsdan een tijdelijke stilstand van arbeid – zoo als bij de emancipatie aanvankelijk kan worden verwacht – het minst nadeelig zal zijn’. Omdat men dacht dat de vrijgemaakten de eerste tijd zouden willen genieten van hun pas verkregen vrijheid en niet op de plantages zouden willen werken, werd de datum van 1 juli voor de planters het minst nadelig geacht. Een andere verwachting was dat de vrijgemaakten door de vele en zware regens niet zouden gaan ‘rondzwerven’ en daardoor eerder geneigd zouden zijn arbeidsovereenkomsten te sluiten met hun voormalige overheersers. Dit zou volgens de regering orde en rust bevorderen.  Samengevat wilde de regering dat de Emancipatie plaats vond in een periode waarin weinig werk was op de plantages ‘opdat de arbeid zoo min mogelijk moge worden verstoord’.

De orale geschiedenis van Suriname geeft een geheel andere verklaring voor de keuze van 1 juli als emancipatiedag. In de slaventijd was het gebruikelijk om jaarlijks, met nieuwjaar en/of halfjaarlijks, op 1 juli, uitdelingen te houden van kleding en levensmiddelen. Bij deze wettelijk voorgeschreven verstrekkingen kregen de slaafgemaakten vrij en het geheel ging met zang, dans en feestvieren gepaard. Bekend waren de zogenaamde `Nieuwjaarsspelen’, waarbij er volgens de Hernhutter zendelingen “somtijds zes dagen achter elkander gedanst, gezongen, geraasd en gedronken wordt”. Door de vrijmaking te laten samenvallen met een van deze `volksfeesten’ dacht de koloniale overheid twee vliegen in een klap te slaan.”

Ten derde, de voorbereidingen om een eventuele te uitbundige viering van vrijheid die tot een opstand kon leiden gewelddadig de kop in te drukken. Willemsen: “De politiemacht werd gereorganiseerd en met vijftig manschappen versterkt. Er werd een korps marechaussees opgericht met een sterkte van 122 onderofficieren en manschappen dat nog voor 1 juli 1863 op sterkte werd gebracht. Op de avonden van 1 en 2 juli liepen patrouilles van de politie uit voorzorg door de stad. Zij konden echter ongestoord door de lege straten marcheren. De Surinaamse legermacht van ruim achthonderd manschappen werd uitgebreid met een compagnie van tweehonderd mariniers en 144 manschappen bestemd voor het bataljon jagers… Al op 10 februari 1863 arriveerden de tweehonderd mariniers met het fregatschip Landbouw, dat aan boord ook een grote hoeveelheid ammunitie had. De overige manschappen arriveerden in de loop van de maanden daarna vanuit Nederland aan boord van de militaire zeeschepen Cornelis Dirks, Stavoren, Delfzijl en Dommel. De zeemacht werd bovendien versterkt met een korvet met stoomvermogen, vier stoomflottille vaartuigen en een schoener.”[14]

Ten vierde: de kolonisatie van de geest. De nieuwe burgers moeten geestelijk gevormd worden in de tradiei van gehoorzaamheid, onderdanigheid en het ontnemen van zelfrespect. Willemsen: “Vooral de vraag welke familienamen de geëmancipeerden zouden aannemen, stond hoog op de agenda bij de machthebbers. Bij de behandeling in de Staten-Generaal van het wetsontwerp tot opheffing van de slavernij had een afgevaardigde de minister van Koloniën erop geattendeerd dat erop moest worden toegezien dat de slaven niet de geslachtsnamen aannamen van hun oude meesters. Er zou namelijk verwarring kunnen ontstaan, ‘om van zwarte Vondels en andere beroemde personen [maar] te zwijgen’. Om dit probleem op te lossen, stonden de slavenhouders voor de taak om in de laatste maanden voor 1 juli 1863 meer dan 30.000 nieuwe namen te bedenken.20 Anders dan in de Verenigde Staten van Amerika, waar de vrijgemaakten zelf nieuwe namen mochten kiezen, kregen de vrijgemaakten in Suriname hun familienaam van de koloniale overheid of de planters.”[15]

Een andere manier van het koloniseren van de geest was het inzetten van de kerk om een attitude van onderworpenheid te kweken. Willemsen: “Al lang voor de ‘grote dag’ trachtten de zendelingen de gedoopte slaven dus al in spirituele zin voor te bereiden op hun aanstaande vrijheid. Deze spirituele controle, in de Koloniale Verslagen ook wel het ‘gunstig stemmen van de slaven’ genoemd, was vooral het werk van de Moravische Broeders (ook bekend als Hernhutters); in iets mindere mate was het ook het werk van de katholieke missionarissen. Volgens Helman werd het christendom door de Hernhutters (en de katholieken) overgedragen op de slaven met een ‘geloofsleer die de nadruk legde op genade en verlossing, lijden en medelijden. Het leidde tot een “levenskunst” die deemoed, geduld, berusting en onderdanigheid ten opzichte van de machthebbers ten toon spreidde.’”[16]

En tenslotte was daar de ultieme daad van dank. Er werd een lied gecomponeerd “Gi Koning Willem III” (“Voor Koning Willem III) die in alle kerken werd gezongen en waarin de koning wordt geprezen en bedankt voor zijn weldaad.

De ketenen werden niet verbroken maar overgedragen

Mijn dochter Pravini reikte mij dit concept aan: op 1 juli de ketenen werden niet verbroken, maar overgedragen. Zonder de inrichting van een nieuw systeem van dwangarbeid, zou het oude systeem niet afgeschaft kunnen worden. Toen de regering het wetsontwerp in tot opheffing van de slavernij indiende bij het parlement stond deze eis dan ook centraal: “dat de vrijverklaring dient gepaard te gaan van de invoering van nieuwe werkkrachten.”[17] Zonder Aziatische contractarbeid, geen zwarte emancipatie! Dit aspect wordt in de Afro-gemeenschap bij de herdenking en viering van 1 juli volledig over het hoofd gezien. Perez Jong Loi heeft een stap in die richting gezet door erop te wijzen dat 1873 moet worden aangehouden als het jaar van emancipatie, en niet 1863. De periode van staatstoezicht (1863-1873) was een periode van dwangarbeid voor Afro-Surinamers. De gedachte dat de afschaffing van slavernij mogelijk was door de invoering van contractarbeid als een nieuw vorm van dwangarbeid is duidelijk aanwezig bij Anton de Kom. Hij legt het verband uit tussen emancipatie en contractarbeid door de contracten die tijdens het staatstoezicht werden afgesloten “koeliecontracten” te noemen. De Kom: “De heele emancipatie der slaven werd zoo ingericht dat de vrijgelatenen geen andere keus zouden hebben dan het vrijwillig weder opnemen der slavernij die men zoo juist wettelijk afgeschaft had. Terwijl de kolonisten driehonderd gulden per slaaf ontvingen, konden de vrijgelaten slaven zelfs geen rooie cent hun eigendom noemen. Zij waren vrij, doch zonder de middelen om ook maar een enkelen dag voor zich zelf te kunnen zorgen. Zij ontvingen geen land, zooals vroeger de Europeesche kolonisten. Zij ontvingen geen landbouwonderwijs om later op de kostgronden voor zichzelf te kunnen zorgen. Zij kregen geen crediet om zich op gepacht land de gereedschappen te kunnen verschaffen die voor het bewerken van de akkers noodig waren. Het eenige wat zij ontvingen, was de mededeeling dat alle plantageslaven van 15 tot 60 jaar verplicht waren om koeliecontracten [mijn nadruk] te sluiten tot het verrichten van plantagearbeid. Ook zij die in de stad woonden (stadsslaven) moesten contracten sluiten voor het verrichten van huisarbeid. Het loon werd natuurlijk voor, bij en buiten hen om vastgesteld. Zoo zag de ‘vrijheid’ er uit onder het z.g. ‘staatstoezicht’. “[18]

Hij gaat dieper in op het verband tussen emancipatie en contractarbeid: “In 1858 werden op aandringen van een aantal planters, die van oordeel waren, dat immigratie noodig was vóór tot afschaffing der slavernij kon worden overgegaan, door bemiddeling van den Nederlandschen Consul in Macao een 500 Chineesche koelies geronseld… De Chineezen werden volkomen als slaven behandeld. Toen zij hiertegen in verzet kwamen, werden zij zonder vorm van proces, in strijd met de bestaande reglementen, door de politie met rietslagen gestraft, een onwettige handeling die telkens en telkens herhaald is.”[19]

Zonder Aziatische contractarbeid, geen zwarte emancipatie. Contractarbeid was niet alleen vervangende dwangarbeid. Het had ook een ander doel: zorgen dat de lonen van de Afro-Surinamers die gedwongen waren om loonarbeid te verrichten op de plantages om in hun levensonderhoud te voorzien, naar beneden werden gedrukt. Volgens De Kom liet men Aziaten “onder valsche voorspiegelingen, contracten […] teekenen waardoor loon en arbeidsvoorwaarden in Suriname omlaag gedrukt worden.”[20]

Welke ketenen werden verbroken?

In de koloniale benadering is slavernij een systeem met één hoofdkenmerk: de mens als bezit van een ander mens. In de dekoloniale benadering is de trans-Atlantische slavernij een wereldsysteem gebaseerd op vijf kenmerken:

  • Een economisch systeem waarbij Westerse particuliere bedrijven mensen lieten kidnappen om als werkvee en eigendom van die bedrijven te beschouwen (eerst de Inheemse bevolking en later Afrikanen) zodat ze hun leven lang onder dwang gratis arbeid kunnen verrichten. De afschaffing van slavernij verbrak een deel van de economische ketenen: de zwarte mens was geen eigendom. De particuliere bedrijven gingen door met andere vormen van arbeid (dwangarbeid, loonarbeid).
  • Een sociaal systeem waarin sociale verhoudingen op basis van raskenmerken werden georganiseerd. De witte mens was superieur en stond aan de top van de samenleving. De zwarte mens was inferieur en stond aan onderaan. De afschaffing van de slavernij heeft dat niet veranderd.
  • Een politiek systeem waarin de witte kolonisator de zwarte bevolking bestuurde met harde hand. De inzet van leger, politie en veiligheidsdiensten zorgen voor een systematische controle op de bewegingsvrijheid van de zwarte bevolking. De afschaffing van de slavernij heeft dat niet veranderd.
  • Een cultureel systeem waarin de geest van de zwarte mens werd gekoloniseerd en minderwaardigheid en het ontnemen van zelfrespect werd bevorderd. De afschaffing van slavernij heeft niet geleid tot de afschaffing van mental slavery.
  • Een geografische systeem waarin de kolonie een wingewest was om de welvaart van Europa te bevorderen. De uitbuiting van de kolonie was een belangrijke basis voor rijkdom van Nederland. Koloniale historici proberen het tegendeel te bewijzen door te verzwijgen hoe arm Nederland zou zijn geworden als ze honderden jaren lang gewoon een normaal loon had betaald aan de zwarte arbeider. Er is geografisch wel wat veranderd, maar de basisverhouding van het machtige Noorden dat het rijke Zuiden wil beroven van haar natuurlijke hulpbronnen bestaat nog steeds.

Als je pleit voor een nationale viering en herdenking van het verbreken van de ketenen (Keti Koti) moet je de vraag stellen: over welke ketenen praat je?

Aan wie werden de ketenen overgedragen?

Mijn goede vriend Prof. Stephen Small van de University of California Berkeley die samen met mij veel werk verzet op het gebied van slavernijgeschiedenis, zegt: “For every act of oppression, there was act of resistance.” Na de afschaffing slavernij werden economische, sociale, culturele en politieke ketenen overgedragen aan Afro-Surinamers. En zij kwamen in verzet daartegen. Veertig jaar geleden publiceerde ik mijn eerste boek: Van Priary tot en met De Kom – de geschiedenis van het verzet in Suriname 1630-1940.[21] Daarin behandel ik het verzet tegen het kolonialisme in Suriname vanaf het begin van de kolonisatie. Al vrij snel na de afschaffing van slavernij, tijdens het staatstoezicht, begon het verzet van Afro-Surinamers. In 1889 kwamen de zwarte kleine boeren in Para in opstand tegen het koloniaal bewind naar aanleiding hoge belastingen. In 1910 was Suriname in rep en roer toen een groep mensen onder leiding van Frans Killinger werd gearresteerd omdat ze plannen hadden om het koloniaal bewind omver te werpen en een democratische vrije republiek te vestigen. In 1921 lieten de Marrons van zich horen met een drie maanden lange staking van Marron vrachtvaarders die een belangrijk rol speelden in de goudindustrie als transporteurs op de rivieren. In de jaren dertig kwam de arbeidersbeweging op die in 1931 de hongeroproer organiseerde en in 1933 de protesten tegen de arrestatie van Anton de Kom. In 1863 werden de ketenen niet verbroken, maar overgedragen aan nieuwe generaties Afro-Surinamers.

Met de invoer van het systeem van Aziatische contractarbeid, die de noodzakelijke voorwaarde was voor het verbreken van de ketenen van de zwarte bevolking, werden de ketenen overgedragen aan een nieuwe groep Surinamers: Aziaten van China, India en Indonesië. Voor de Tweede Wereldoorlog was er solidariteit onder de onderdrukte geketende bevolkingsgroepen van Suriname. Na de Tweede Wereldoorlog werd met de invoering van het algemeen kiesrecht en de introductie van politieke partijvoering op basis van etniciteit een systeem van verdeel-en-heers doorgevoerd. Tijdens de opstand bij de arrestatie van De Kom in 1933 vielen er twee doden: de Hindostaan Mohabier en de Afro-Guyanees Cyriel Murray.[22] Toen de fysieke ketenen van de Afro-Surinamers op 1 juli 1863 werden verbroken heeft het gekoloniseerde volk van Suriname nieuwe manieren gevonden om de ketenen die overgedragen werd te verbreken in een continu proces van verzet. Wij moeten daaruit lessen trekken over hoe we hun offers gaan herdenken.

Hoe zou je een nationale viering en herdenking kunnen inrichten?

De kolonisator heeft Hindostanen en Afro-Surinamers geleerd om elkaar te haten. Wij moeten onze generatie leren om elkaar lief te hebben. De kolonisator heeft ons geleerd om elkaar als concurrent te zien. Wij moeten onze kinderen leren om elkaar als partners te zien in een strijd om emancipatie en bevrijding. De kolonisator heeft ons geleerd dat de vooruitgang van de ene groep ten koste gaat van de vooruitgang van de andere groep. Wij moeten onze generatie leren dat de vooruitgang van de ene groep een inspiratiebron moet zijn voor de vooruitgang van de andere groep. De kolonisator heeft ons geleerd om neer te kijken op elkaar. Wij moeten onze generatie leren om elkaar met respect te behandelen.

Het wordt tijd dat we onze herdenkingen gaan verbinden met elkaar. Op 1 juli zou het Sarnámihuis als vertegenwoordiger van een online community van Hindostanen in Nederland een boodschap van liefde en solidariteit moeten sturen naar de Afro gemeenschap, ongeacht of die boodschap wel of niet wordt beantwoord, gewoon als principe en niet als onderhandeling. Afro-Surinaamse organisaties zouden moeten leren om op 5 juni zulke boodschappen te sturen naar de Hindostaanse gemeenschap.

Op 5 juni 2023 wordt in de Hindostaanse gemeenschap 150 jaar Hindostaanse immigratie herdacht. Op 1 juli 2023 wordt in de Afro-gemeenschap 160 jaar Keti Koti herdacht. Hoe mooi zou het zijn als in dat jaar een gemeenschappelijke boodschap van Hindostaanse en Afro-Surinaamse organisatie zou worden uitgegeven naar de hele gemeenschap dat de ketenen zijn overgedragen en het een gezamenlijke strijd om die te verbreken. Hoe mooi zou het zijn als op 1 juli 2023 eindelijk een standbeeld van Flora en Sery naast het standbeeld van Tetary bij het presidentieel paleis in Paramaribo zou worden onthuld. Een standbeeld van krachtige vrouwen. Flora en Sery zijn twee dappere Marron vrouwen die weigerden om het kamp van hun gemeenschap te verraden en dat met de dood hebben moeten bekopen. Anton de Kom deed hen een belofte: “Dappere Séry. Dappere Flora. Wij zullen uw namen steeds in eerbied gedenken.”[23] Hoe mooi zou het zijn als we in 2023 zijn belofte konden nakomen met het standbeeld van Flora en Sery naast die van Tetary. De Kom kendehet verhaal van Tetary, maar haar naam niet. Hij schrijft over de opstand op plantage Zorg en Hoop dat in September 1884 … er een groote opstand onder de Indische contractkoelies [viel] te vermelden. Dadelijk werden de troepen opgecommandeerd, de ‘extremisten’ aangevallen en zeven ‘belhamels neergelegd’. Zoo slaagde gouverneur van Heerdt tot Eversberg er in, met bloedig geweld den opstand in korten tijd te dempen.”[24] Het ging om de opstand waar Tetary werd vermoord. Laten we Anton de Kom in 2023 trots laten zijn op de hele Surinaamse gemeenschap door in dat jaar samen op te trekken in de herdenking van het verzet tegen het kolonialisme.

Leeswijzer

Wie meer wil lezen over de discussie over slavernij kan de volgende stukken raadplegen:

  1. Hira, S. (1984): Van Priary tot en met De Kom. De geschiedenis van het verzet in Suriname, 1630-1940. Futile, Rotterdam.
  2. Hira, S. (2009): Decolonizing the mind. Een fundamentele kritiek op het wetenschappelijk kolonialisme. Amrit, Den Haag.
  3. Hira, S. (2014): 20 Questions and Answers on Reparations for Colonialism. Amrit, Den Haag.
  4. Kom, A. de (1934): Wij Slaven van Suriname. Contact, Amsterdam.
  5. Small, S. en Hira, S. (2014): 20 Questions and Answers on 20 Questions and Answers on Dutch Slavery and its Legacy. Amrit, Den Haag.
  6. Willemsen, G. (2006): Dagen van Gejuich en Gejoebel. 1 juli 1863: afschaffing van de slavernij in Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen. Amrit/Ninsee. Den Haag/Amsterdam 2006.
  7. Website IISR: https://iisr.nl/slavernij/.

 

[1] Willemsen, G. (2006): Dagen van Gejuich en Gejoebel. 1 juli 1863: afschaffing van de slavernij in Nederland, Suriname en de Nederlandse Antillen. Amrit/Ninsee. Den Haag/Amsterdam 2006.

[2] Emmer, P.C. (2008): Emmer, P.C. (2008): Who abolished slavery?. Resistance and accommodation in the Dutch Caribbean. Paramaribo, p. 15.

[3] Emmer, P.C. (2008), p. 18.

[4] Emmer, P.C. (2008), p. 2.

[5] Drescher, S. (2010): British abolitionism and imperialism. in: Peterson (2010), pp. 129-149. Peterson, D.R.(ed.) (2010): Abolitionism and imperialism in Britain, Africa, and the Atlantic. Cambridge Centre of African Studies Series. Ohio University Press. Athene, p. 130.

[6] Willemsen, G. (2006): p. 139.

[7] Idem, p. 138.

[8] Hira, S. (2009): Decolonizing the mind. Een fundamentele kritiek op het wetenschappelijk kolonialisme. Amrit, Den Haag, p. 30 e.v.

[9] Willemsen, G. (2006): p. 89.

[10] Idem, p. 83-84.

[11] Idem, p. p. 79-80

[12] Idem.

[13] Idem, p. 116-117.

[14] Idem, p. 136-137.

[15] Idem, p. 142-143.

[16] Idem, p. 142.

[17] Idem, p. 89.

[18] Kom, A. de (1934): Wij Slaven van Suriname. Contact, Amsterdam, p. 135-136.

[19] Idem, p. 127-128.

[20] Idem, p. 161.

[21] Hira, S. (1982): Van Priary tot en met De Kom. De geschiedenis van het verzet in Suriname, 1630-1940. Futile, Rotterdam.

[22] Hira (1982), p. 316.

[23] Kom, A. de (1934), p. 74.

[24] Idem, p. 158.