In de Curaçaose gemeenschap is er beroering ontstaan. Een racistische witte vrouw, Toos van Mierlo-Hagenaars, die zichzelf kunstenares noemt, maar gewoon rommel maakt, heeft een standbeeld geproduceerd die ze Tula noemt. Het is geen standbeeld van Tula, want niemand weet hoe Tula er in 1795 er uit zag. Er zijn geen tekeningen of schilderijen. Ze maakt dus een beeld van een zwarte man en die noemt ze Tula. Ze verwacht dat iedereen dat ook zo gaat doen. Ze heeft geen flauw idee wie Tula is, zoals ik straks zal laten zien.
In 2009 heb ik op basis van archiefbronnen een minutieuze reconstructie gemaakt van de opstand onder leiding van Tula in 1795.[1] Het beeld van Tula dat daaruit voortkom is dat van een filosoof, een intellectueel, een politieke strateeg, een geweldige organisator.
Eind jaren zestig van de vorige eeuw woonden Toos van Mierlo-Hagenaars en haar man Cor van Mierlo in Curaçao. Cor was een hoge ambtenaar in de koloniale administratie van het eiland. Toos was eerst kleuterleidster en ging later wat tekenen en beeldhouwen.
De opstand van 30 mei 1969 op Curaçao heeft ze persoonlijk meegemaakt alsook de bewustwording onder zwarte Curaçaoënaars over kolonialisme. Ze gaat naar een toneelstuk over Tula en hoort voor het eerst van naam van Tula en hoe belangrijk hij is voor de zwarte bevolking. Toos, die van toeten noch blazen weet over de opstand van 1795, komt op het idee om een standbeeld van Tula te maken. Op YouTube is er een podcast getiteld Biografieportaal, waarin Toos aan een interviewer vertelt over haar idee.
Interviewster: “Hoe kwam u op het idee om een beeld van Tula te maken?”
Toos: “Kijk, het was zo. Ik leefde op Curaçao. Er werd alsmaar gepraat over ene Tula. Ik dacht bij mijn eigen ‘Hè, weet je wat. Ik maak hem!’ Toen ben ik hem gaan maken.”
Een witte vrouw, die nog nooit van Tula had gehoord, geen diepgaande studie gemaakt heeft van de opstand van 1795, hoort zwarte mensen praten over ene Tula en dacht bij haar “eigen”: “Ik ga hem maken.”
Een standbeeld is niet zomaar iets. Het is onderdeel van het publieke geheugen en vaak – zoals in het geval van Tula – onderdeel van het proces van identiteitsvorming. Toos de “kunstenares” heeft geen flauw idee van dit soort zaken. Ze denkt bij haar “eigen”: “Ik ga hem maken.”
Ik zie het gesprek tussen Toos en Cor voor me:
Toos: “Nou Cor, ik ben kunstenares weet je wel. Zij kenne niet wat ik ken. Nou, dan doen ik het maar voor ze, hoor, Cor.”
Cor: “Precies Toos. Ga het beeld maar maken. We gaan op Curaçao een goede plek voor jouw kunstwerk zoeken.”
Lodewijk Dros is auteur, iemand in dezelfde categorie als Toos. Hij heeft de klok horen luiden, maar weet niet waar de klepel hangt. Dros heeft een boek geschreven over Tula. Als een witte man een boek schrijft over Tula, wordt hij gelijk een Tula deskundige. Zo presenteert Dros zich ook. Hij is geen hoogvlieger. Het is een huis-, tuin- en keukenboek waar allerlei mensen opdraven die vertellen hoe geweldig Toos en haar kunstwerk is. Hij heeft veel met Toos gesproken en zij vertelt hem hoe ze op de locatie kwamen: “Rondwandelen door Willemstad hadden Cor en Toos al een prima locatie bedacht voor het kunstwerk.”[2]
Wat een arrogantie! Zwarte Curaçaoënaars die jaren gestreden hebben voor erkenning van Tula hebben niks in te brengen over het standbeeld of de locatie waar die komt te staan. Witte Nederlanders die niets weten over de context van koloniale strijd hebben besloten om te bepalen voor de zwarte Curaçaoënaars hoe Tula in het publieke geheugen moet worden vastgelegd.
Hoe is Toos te werk gegaan? Ze heeft haar seksuele fantasieën de vrije loop gelaten. Ze denkt “zwarte man=sex=grote penis”. Niks filosoof, intellectueel, politiek strateeg of organisator. Dus maakt ze een beeld van een naakte zwarte man met een penis. Ze begrijpt niet eens dat het racistisch is om als witte vrouw zo naar zwarte intellectuelen en filosofen te kijken. Je ontneemt ze hun intellect en profileert hun penis. Geen enkele beeldhouwer zou van een witte filosoof een beeld van een naakte man maken. Witte vrouwen met seksuele fantasieën doen dat wel en presenteren hun racisme als kunst.
Nou weet ik dat je van Toos geen hoog intellectueel niveau moet verwachten. Inzicht in racisme, inzicht in slavernij, inzicht in kolonialisme. Dat is veel te hoog gegrepen voor haar. Maar ze dacht toch bij haar “eigen”: “Ik ga hem gewoon maken.”
Wat heeft ze dan gemaakt? Wat is het verband tussen de naakte man en zijn prominente penis met de opstand van 1795? Niks natuurlijk. Dus Toos verzint er een kletsverhaal bij: “Ik heb Tula willen uitbeelden zoals hij opstaat. Hij is alles kwijt, zijn ketting en zijn kleren. Hij heeft alleen zichzelf, hij is nieuw. Hij is naakt, zoals de opgestane doden bij het laatste oordeel, zoals ze op de kathedralen afgebeeld worden.”
Deze vrouw is niet goed wijs. Niet zijn ketting en zijn kleren, maar zijn hoofd en ledematen is hij kwijt. Hij had helemaal geen ketting. Waar heeft ze dat vandaan? Eerst was hij zijn leven kwijt, toen hij tot slaaf werd gemaakt en eigendom werd van een witte persoon. Vervolgens is hij onthoofd en in stukjes gekapt. Hoe komt ze erbij: hij is zijn ketting en kleding kwijt!
Er zijn veel zwarte mensen te vinden in de wereld die ooit een ketting of hun kleren hebben verloren, maar niet Tula. Dus een beeld van een zwarte naakte man naar Tula noemen, terwijl het iedere zwarte man kan zijn ergens in de wereld, en dat kunst noemen is het toppunt van belazerij. Je had het beeld ook Jandino kunnen noemen. Die reist veel en zal vast wel een keer een ketting of kleren hebben verloren. Dit is geen kunst. Dit is troep, rommel, rotzooi en het is nog behoorlijk racistisch ook.
En wat gebeurt er met standbeelden van mannen met een penis? Dros weet het. Hij geeft het voorbeeld van een standbeeld van Mils Zet in Praag getiteld Bládi (jeugd). Dros: “Mládi’s geslacht werd een attractie. Veel vrouwelijke passanten raken het graag aan, waardoor het licht en glimmend afsteekt tegen het zwart-bronzen jongenslijf.”[3]
Dat mag je dus verwachten van een standbeeld met de penis van “Tula”. Geen herinnering aan de opstand van 1975. Gewoon een zwarte man met wiens penis je kunt spelen. Dat is identiteitsvorming in het publiek geheugen over Tula.
Witte Toos is niet door zwarte activisten gevraagd om het beeld te maken. Dus heeft ze een goedkope truc gevonden om het beeld door hun strot te duwen. Ze verkoopt het beeld niet. Ze schenkt het aan de bevolking van Curaçao. Zo in de trant van: “Ik schenk jullie zwarte mensen dit kunstwerk, die jullie zelf niet konden maken. Maar, tja, het heb me wel geld gekost, weet je wel. Dus kenne jullie € 35.000 euro ophoesten voor mijn geschenk?”
Het bedrag van 35.000 euro heeft ze neergelegd bij de gemeente Oldambt in de provincie Groningen, toen het maar niet van Curaçao kwam.[4]
Door protest in 1973 was het beeld niet in Curaçao geplaatst, maar vervoerd naar een plek in Groningen.
Nu, vijftig jaar later, is er een campagne gestart van house negroes op Curaçao met steun van witte krachten in Nederland om het beeld alsnog in Curaçao te plaatsen. Het wordt geleid door Tula deskundige Lodewijk Dros. Daardoor is er beroering ontstaan in de Nederlandse kolonie. Want de discussie over het standbeeld is na vijftig jaar weer opgelaaid. Toos is ouder geworden, maar niet wijzer. Alles is aan haar voorbijgegaan: Black Lives Matters, Zwarte Piet beweging, een nieuwe generatie activisten.
Toen de interviewster uit de podcast zei: “En toen begon er een heel lang verhaal, waardoor Tula uiteindelijk niet belandde op Curaçao, maar in Winschoten, in de opslag, in de loods.”
Toos (zeer gedecideerd): “Ik ben het er niet mee eens.”
Als ik dit verhaal zou vertellen tijdens een borrelronde in het café zou iedereen hartelijk lachen en het terzijde schuiven als aan komisch verzinsel. Maar het gebeurt echt.
Hier zien we hoe kolonialisme werkt. Het absurde wordt normaal en het normale wordt absurd. Een normaal mens zou dit verhaal een absurd, verzonnen, verhaal vinden. Maar het is de werkelijkheid van kolonialisme op Curaçao.
Het begint bij de naam. Curaçao is een kolonie van Nederland. Maar zo wordt het niet genoemd in de media en het parlement. Daar wordt het eiland “het Caribisch deel van het Koninkrijk” genoemd. Dat verhult de ware aard van de relatie: kolonialisme. Er is geen sprake van gelijkwaardige delen in het koninkrijk. Venezuela is 65 km van Curaçao. Curaçao haalt goedkoop fruit en groenten uit Venezuela. Maar de handel wordt stopgezet door de Nederlandse regering, die 8.000 km verder zit, omdat die de regering van president Maduro niet erkend na de mislukte coup van Juan Guaido. Curaçao heeft niet de economisch vrijheid om de prijsstijging als gevolg van deze koloniale actie tegen te gaan. Het idee van gelijkwaardigheid in het koninkrijk is een farce.
Kolonialisme wordt in stand gehouden door mental slavery. Er heerst een grote angst in Curaçao: de angst om vrij te zijn. Een groot deel van de bevolking is ingeprent dat onafhankelijkheid een ramp voor Curaçao zou zijn. Dan wordt verwezen naar Haïti en Suriname, maar nooit naar Barbados. Haïti en Suriname verschillen veel van Curaçao, maar Barbados en Curaçao lijken veel op elkaar. De eilanden zijn even groot. De bevolkingsgrootte ontloopt elkaar niet veel. Maar op een heleboel vlakken doet onafhankelijk Barbados het beter dan Curaçao: het bruto nationaal product van Barados is twee keer groter dan dat van Curaçao. De infrastructuur is veel beter. De levensomstandigheden zijn beter. Waarom wordt niet de vergelijking met Barbados aangehaald als het gaat om het vraagstuk van onafhankelijkheid? Omdat mental slavery heerst op Curaçao en de mensen die daarin een belangrijk rol spelen zijn de bomba’s, de voormalige opzichters tijdens slavernij, de house negroes, de Uncle and Auntie Toms. Zij springen op de bres voor de kolonisator.
Charlton G. Marcos, een Curaçaoënaar in Groningen, is een voorbeeld van zo een house negro. Hij treedt samen met Dros in de podcast Biografieportaal. Hij staat pal voor Toos. Marcos: “Ik ben ook een kunstenaar. Ik heb een oog en oor voor kunst.” Ik vraag me dan af: maak je ook zulke rommel als Toos? Hij vervolgt: “Ik begrijp volledig wat Toos daarmee wilde uitbeelden… Of het Toos is, een blanke vrouw die het gemaakt heeft, of het Lodewijk een blanke man die het boek geschreven heeft, vind ik alleen maar om toe te juichen. Als we moeten wachten tot een Curacaoenaar of een zwarte persoon dat zou doen zou het een eeuwigheid duren.” Wat!! Wat zegt onze house negro? Kent hij helemaal geen zwarte auteurs die over Tula geschreven hebben: Guillermo Rosario al in 1968, Dom Martina, Charles Dorego, Jeanne Henriquez. Weet hij niet er een Tula Museum bestaat op Curaçao? Waar heeft Uncle Tom al die tijd geleefd? In Groningen?
Ik hoor deze house negro al in zijn badkamer zingen: “We zijn blij, zo blij, dat er witte mensen zijn, dat er witte mensen zijn. We zijn blij, zo blij, dat er wiiiittte mensen zijijijn!”
In alle gekoloniseerde gemeenschappen spelen de house negroes aan belangrijk rol in mental slavery. Ook in Nederland. Daar hebben Surinamers de strijd verloren tegen een naakt standbeeld van Anton de Kom gemaakt door een witte vrouw, Jikke van der Loon, die maar niet kon geloven dat De Kom een schrijver, een intellectueel, was. Alle afbeeldingen van Anton de Kom zijn met een hoed en netjes gekleed. De kern van het werk van Anton de Kom is een boek Wij Slaven van Suriname dat de basis is geworden van dekoloniale geschiedschrijving van Suriname. Je zou denken dat een kunstenaar die kenmerken als uitgangspunt neemt voor een standbeeld. Nergens zul je afbeeldingen tegen komen van filosofen en intellectuelen als naakte mensen. Maar de witte Jikke van der Loon kan zich maar niet indenken dan zwarte mensen intellectuelen zijn. Het eerste wat bij haar opkomt als ze aan zwarte mannen denk is: naaktheid, seks. Zij kon bij het maken van het standbeeld niet de associatie maken van Anton de Kom met een pen en een boek, maar alleen met zijn naakte lichaam. To zover reikt haar fantasie. Surinamers in Nederland hebben wel geprotesteerd, maar ze hebben de strijd verloren. Ik denk dat het in Curaçao heel anders lopen.
De house negroes vertegenwoordigen niet die nieuwe generatie mensen die ik op Curaçao heb leren kennen. Jonge kritische mensen die leiding zullen geven aan de strijd voor vrijheid in de geest van Tula. Die pikken de onzin van witte mensen die van 8.000 km ver ze gaan vertellen hoe ze hun leven moeten inrichten.
Dros kent ze niet. Jeanne Henriquez, de oprichter van het Tula Museum en een oude gestaalde kader van de progressieve beweging op Curaçao is bezig met het laten plaatsen van een standbeeld dat gemaakt door een zwarte kunstenares uit Curaçao, Shartelle Santiago. De deskundige Dros weet niet dat zij bestaat en dat er een ander beeld is, want hij zwijgt erover. Het Tula Museum gaat een crowdfunding campagne organiseren voor dit standbeeld. En de house negroes gaan zich inzetten van het standbeeld van witte Toos.
Ik hoop van harte dat het lukt om het standbeeld van Toos op Curaçao te plaatsen. Het Nederlandse Ministerie van onderwijs moet nog geld geven voor het transport. Ik beeld me dan al in wat er gaat gebeuren. Het beeld wordt geplaatst. In Zuid-Afrika is de Rhodes Must Fall beweging begonnen met het gooien van poep naar het standbeeld van Cecile Rhodes en korte tijd later werd het door studenten van de University of Cape Town met touwen naar beneden gehaald. Ik zie mensen op Curaçao al het beeld bespugen en beschimpen. Ik zie demonstraties met tekeningen van Koning Willem Alexander in koninklijk gewaad, maar geheel naakt, met een kleine penis en met de tekst: “Dit is koninklijke kunst?” Ik zie een menigte zwarte activisten met touwen die het beeld neerhaalt tijdens het zingen van Redemption Song (Emancipate yourself from mental slavery) in het Papiamentu met de slogan “Toos must fall!”
Ik ga grote zakken popcorn kopen, wat het worden gezellige tijden en ik wil niets missen van het schouwspel.
Sandew Hira, 21-7-2023
[1] Sandew Hira (2009): De stemmen uit de bron, in: Artwell Caine (red): De slavenopstand van 1795 op Curaçao. Amrit. Den Haag, pp. 36-119.
[2] Dros, L. (2023): Tula. Een beeld van de slavernij. Een halve eeuw herdenking tussen Willemstad en Winschoten. Noordboek, p. 29.
[3] Dros, L. (2023), p. 31-32.
[4] Dros, L. (2023), p. 101.