Op 22 februari is het 122 jaar geleden dat Anton de Kom is geboren en op 24 april is het 75 jaar geleden dat hij stierf in een concentratiekamp in Duitsland. Sandew Hira heeft in de afgelopen jaren verschillende columns gewijd aan de betekenis van Anton de Kom, toe hij nog voor Starnieuws schreef.
Hieronder is het materiaal bij elkaar gebracht.
Een koloniale biografie over Anton de Kom
Vol verwachting kocht ik het boek van Alice Boots en Rob Woortman: Anton de Kom. Biografie 1898-1945 / 1945-2009. Wat een teleurstelling is het geworden!
De figuur van Anton de Kom is in de jaren zestig herondekt door de progressieve Surinaamse studentenbeweging in Nederland onder leiding van mensen als Ruben Liew Paw Sam en Eddy Jharap. Zij brachten een roofdruk uit nadat het boek sinds de eerste publicatie in de jaren dertig in de vergetelheid was geraakt.
Wat was zo bijzonder aan Anton de Kom? Hij was de eerste Surinamer die het durfde om het kolonialisme te beschrijven zoals het echt was: als een systeem van uitbuiting en onderdrukking. Zijn boek Wij Slaven van Suriname leverde een totaal ander perspectief van slavernij en koloniale geschiedenis: die van strijd tegen onderdrukking en uitbuiting.
Zijn benadering staat haaks op de traditionele geschiedenisboeken over Suriname waarin het kolonialisme wordt verheerlijkt.
Dat is de kern van het verhaal van Anton de Kom.
Wat hebben Boots en Woortman van zijn verhaal gemaakt? Ze beschrijven het kolonialisme vanuit het perspectief van de kolonisator: als een systeem dat erop gericht was achtergestelde mensen naar een hoger niveau te tillen.
En De Kom was iemand dat dat eigenlijk ook vond en eigenlijk een mooischrijver was in plaats van een analyticus.
Laten we kijken naar enkele passages uit het boek.
De Kom heeft veel ontleend aan het 19de eeuwse boek van Wolbers over de geschiedenis van Suriname. De auteurs schrijven: “Omdat hij ook van Wolbers’ boek veel tekst letterlijk overneemt, slaagt hij er niet in het perspectief van de blanke gouverneurs naar de opstandelingen te verleggen.” (p.85).
Ze hebben het over Wij Slaven van Suriname en hebben daarin geen ander perspectief kunnen ontdekken dan die van de blanke gouverneurs. Welke boek hebben ze gelezen, vraag ik me af.
Als De Kom feiten vermeldt vanuit dat ander perspectief, dan maken ze een vergelijking met Multatulti en diens verzonnen verhaal over Saïdjah en Adinda, waarmee ze suggereren dat De Kom fantaseert over slavernij: “Zijn inspanning om de slaven zo menselijk mogelijk voor te stellen komt voort uit dezelfde motieven die Multatuli heeft als hij de Max Havelaar verlevendigt met vertellingen over de inlanders, zoals in het beroemde verhaal van Saïdjah en Adinda. Zo schrijft Anton meelevend over de slavin Sery, die door blanke soldaten wordt gegeseld maar haar broeders en zusters niet verraadt.” (p. 84-85).
De terminologie – ze praten over slaven, terwijl tegenwoordig antikolonialisten de term enslaved (tot slaaf gemaakt) gebruiken – verraadt hun opstelling in de slavernijdiscussies. Maar erger nog is de suggestie alsof het verhaal van de moedige strijd van vrouwen tijdens slavernij een verzonnen verhaal is.
Boots en Woortman wantrouwen De Kom’s intenties om eenheid onder Surinamers te brengen, waarvoor hij zo hartstochtelijk pleitte in zijn daden en woorden. Zo beschrijven ze een reactie in het koloniale blad De Banier: “In De Banier van 25 januari verschijnt een ingezonden stuk waarin de aantrekkingskracht van Anton wordt verklaard door het feit dat Hindostanen en Javanen de meest ´eenvoudigen van geest´ zijn.”
Vervolgens vragen de auteurs zich af: “Heeft Anton zich bewust gewend tot de contractarbeiders om daar zijn succes te behalen zoals vaker wordt beweerd? Was de aandacht van Anton voor deze arbeiders een kwestie van tactiek?”
Ze concluderen: “Vanuit zijn concept van eenheid en organisatie vond Anton dat alleen een gesloten front tegen het koloniaal bewind uitkomst kon brengen en dat de reden zijn waarom hij zich ingespannen heeft voor de Javanen en de Hindostanen. Maar zijn bedoelingen zijn, zoals wel vaker, door de omstandigheden ingegeven.” (p. 122-123).
Waar baseren ze dit wantrouwen op: niet op feiten, maar op hun eigen koloniale visie over de geschiedenis van Suriname en de strijd tegen het kolonialisme. Ze nemen de koloniale gedachte over dat Javanen en Hindostanen ‘eenvoudigen van geest’ waren en geen legitieme redenen hadden om zich te verzetten tegen het kolonialisme. Ze gaan vervolgens door op die redenering en proberen uit te leggen dat De Kom uit opportunistische redenen zich tot deze simpele geesten heeft gericht. Het is een interpretatie en geen onderbouwing met feiten. Ze kunnen gewoonweg niet geloven dat de intenties van De Kom oprecht waren.
Hun koloniale visie komt het duidelijkst tot uiting in de volgende passage: “Anton mag zijn gepassioneerde lezingen in het communistisch circuit dan beëindigen met de leuze die hij overneemt van de CPH: ‘Indonesië, Curaçao en Suriname los van Holland, NU!’, het is in wezen niet het pleidooi dat hij in zijn boek Wij slaven van Suriname houdt. Intelligent als Anton is, beseft hij heel goed dat er meer verschillen zijn tussen Nederlands-Indië en Suriname, dan alleen de omvang van land en bevolking. Indië heeft een eigen oude cultuur en een eigen bestuurselite. Suriname kent maar weinig intellectuelen en de enkeling die zich roert, zoals Doedel is van gemengde afkomst. De voormalige slaven krijgen nauwelijks een kans zich te ontwikkelen en de contractarbeiders komen uit de armste lagen van de bevolking in hun thuislanden. Het ontbreekt de Surinaamse bevolking aan een bestuurlijke elite, een basis waarop de onafhankelijkheid kan drijven. Omdat Anton zich nergens uitspreekt over de aard van een zelfstandig Suriname,blijft het moeilijk na te gaan wat zijn exacte ideeën daarover waren. Het is zeker dat hij autonomie voor het Surinaamse volk opeiste, maar de vorm die deze moest aannemen, blijft onduidelijk.” (p. 190)
Hier praat niet Anton de Kom maar het duo Boots en Woortman die gewoonweg niet accepteren dat De Kom al voor de Tweede Wereldoorlog – vooruitlopend op de Surinaamse nationalistische beweging – al de roep om onafhankelijkheid had gelanceerd. Ze construeren een eigen redenering die ze in de schoenen van De Kom schuiven.
De Kom moet wel erg dom zijn, om te pleiten van onafhankelijkheid van het kolonialisme, zoals de ongeletterde slaven van Haïti wel erg dom zouden zijn om te strijden voor afschaffing van het kolonialisme. De ongeletterde Creolen, Hindostanen en Javanen hadden geen reden om tegen het kolonialisme te willen zijn. Ze moesten gewoon meer onderwijs krijgen en dan zouden ze wel begrijpen dat de Nederlandse kolonisator het zo goed meende met hen. Dat is wat De Kom volgens deze Nederlandse auteurs zouden hebben gevonden, maar leveren niet de feiten om hun argumentatie te onderbouwen.
De Kom vertelt in Wij Slaven van Suriname gepassioneerd over onderdrukking en de strijd daartegen. Die passie is overgenomen door nieuwe generaties van Surinamers, waaronder veel Afro-Surinamers. De auteurs zijn daar niet blij mee. Ze schrijven: “Toch vindt menigeen dat de Afro-Surinamers zich niet te veel met dat verleden moeten bezighouden, dat zij afstand moeten nemen om vooruit te kunnen kijken. Zij vinden dat mensen die voortdurende blijven wijzen op het slavernijverleden en dat aanvoeren als bron van hun problemen in hun persoonlijk of maatschappelijk functioneren, kiezen voor de ‘slachtofferrol’.” (p. 444)
Het is opvallend dat de auteurs het alleen over één aspect van de Surinaamse slavernij-geschiedenis hebben (de onderdrukking) en niets vermelden over het andere aspect: de strijd tegen onderdrukking. Ze vinden het gepraat over de slavernijgeschiedenis, maar gezeur, omdat dat gezeur een kant laat zien van de Nederlandse (!) geschiedenis die ze liever willen verzwijgen: een geschiedenis van een barbaarse en ongeciviliseerde misdaad tegen de menselijkheid, zoals de Verenigde Naties nu de periode van slavernij heeft bestempeld.
Hun pleidooi komt erop neer dat Surinamers niet meer over hun geschiedenis moet zeuren. Maar gedurende enkele honderden jaren kende Suriname geen andere geschiedenis van de geschiedenis van slavernij. Er was geen geschiedenis van grote schilders en zwarte koningen in Suriname. In Nederland wordt geschiedenis zo essentieel geacht in de identiteit van een land, dat er een nationaal historisch museum is opgericht en er een canon is ontworpen voor een 50-tal thema’s in de Nederlandse geschiedenis die de identiteit van het land bepalen.
Als het aan deze auteurs ligt, moeten Surinamers ophouden met hun geschiedenis te bestuderen.
Waar Anton de Kom een daad verricht waar ze nu echt achter staan (geweldloos verzet), dan beschrijven ze die daad niet als Surinaams, maar als Nederlands (!):“Na zijn arrestatie zal het gerucht dat Anton een opstand zou hebben willen ontketenen tot op de dag van vandaag hardnekkig voortleven. Eens te meer blijkt dat Anton weliswaar een revolutionair was, maar zijn doelen niet met geweld wilde bereiken. Met zijn inmiddels Nederlandse visie heeft hij de zaak juridisch bestudeerd.” (p. 127).
“Zijn inmiddels Nederlandse visie”! Hoe verzinnen ze het? De Nederlandse visie in Suriname kwam tijdens de opstand van De Kom neer op het vermoorden van geweldloze demonstranten die de vrijheid eisten van De Kom!
De auteurs proberen maar steeds duidelijk te maken dat De Kom geen revolutionair en geen communist was.
Ze stellen zich de vraag (en geven het antwoord): “Wat was Anton de dan wel? In de eerste plaats was Anton schrijver, zo voelde hij dat zelf ook. Daarnaast was hij een activist, die opkwam voor zelfbestuur van zijn land.” (p. 456)
Dit boek gaat niet over de visie van De Kom, maar over de visie van Boots en Woortman over kolonialisme in Suriname: en die staat aantoonbaar haaks op die van De Kom.
Anil Ramdas uitgedaagd
Anil Ramdas, columnist voor de NRC in Nederland, heeft mij en Armand Zunder ervan beschuldigd dat we rancuneus en niet op een zakelijke manier de discussie over het Nederlandse slavernijverleden voeren. Dat is een positieve zaak. Eindelijk worden Surinaamse intellectuelen volwassen en nemen hun taak in het publieke leven serieus.
Een belangrijk kenmerk van een volwassen democratie is het verschijnsel openbaar debat. Debatten tussen mensen met fundamentele meningsverschillen hebben niet tot doel dat de critici het eens worden met elkaar. Het doel is dat de deelnemers stellingen poneren en argumenten aandragen waarmee anderen hun mening over het onderwerp vormen. Daardoor leveren zij een bijdrage aan de meningsvorming in een gemeenschap en aan de ontwikkeling van een democratische geest in de samenleving.
Voor die meningsvorming heb je twee elementen nodig:
Ten eerste, mensen die de moed hebben om in de arena van het publieke debat te stappen.
Ten tweede, integere media die het principe van hoor-en-wederhoor toepassen en de publieke tribune scheppen voor de debaters.
Laten we dieper ingaan op het eerste element. Sommige onderwerpen voor het publieke debat zijn heel gevoelig. Mental slavery en decolonizing the mind zijn zulke onderwerpen. Het gaat onder meer om de relatie tussen Nederland en Suriname, de verhoudingen tussen rassen en etnische groepen, de inrichting van het onderwijs, economische zaken (herstelbetalingen), eigenwaarde of schaamte van een volk, waarden en normen en om macht. Er staat veel op het spel. Standpunten innemen in de publieke arena kan gevolgen hebben voor de persoon, die de verkeerde standpunten inneemt voor de heersende machten: een carrière kan geblokkeerd worden, een subsidiekraan kan dichtgedraaid worden, een mogelijke opdracht kan aan je neus voorbijgaan, een column bij een krant kan gestopt worden. Het zou niet mogen, maar de werkelijkheid is niet anders.
Een moderne intellectueel zou zich hier niets van moeten aantrekken. Het verschil tussen een intellectueel en een pajongwaaier is dat een intellectueel hongert naar het debat en een pajongwaaier hongert naar zijn pensioen. Een intellectueel neemt standpunten in ongeacht de klimatologische omstandigheden. De pajongwaaier kijkt naar het weer en stemt zijn standpunten daarop af: als de wind naar rechts waait, buigt hij een beetje naar rechts en als de wind naar links draait, buigt hij een beetje naar links.
Het grootste verschil tussen de intellectueel en de pajongwaaerr is echter omgaan met angst. Een intellectueel is niet bang om standpunten in te nemen en te verdedigen in publieke debatten. Een pajongwaaier gelooft niet in de eigen argumentatie en is onzeker. Daarom leeft hij in angst en vermijdt koortsachtig het publieke debat in de hoop dat de discussies gauw overgaan en weer rustige tijden aanbreken waar hij kan keuvelen en babbelen tot de late namiddag en daarna heerlijk slapen in een zacht wiegende hangmat.
Soms heb ik het gevoel dat we meer pajongwaaiers dan intellectuelen hebben in de Surinaamse intelligentsia en onder de Nederlandse intelligentsia die zich met Suriname bezig houdt. Ik hoop dat ik me vergis.
Mijn eerste ervaring met de enorme angst voor het publieke debat was gek genoeg niet met Surinamers, maar met Nederlanders. Toen ik de discussie over decolonizing the mind begon kreeg ik reacties van – voor Surinamers – bekende Nederlanders. Journalist John Jansen van Galen, die een dissertatie schrijft over het Surinaamse nationalisme, mailde me dat hij het niet hoffelijk vond dat ik hem bekritiseerde over zijn voorwoord bij het boek van Anton de Kom, waarin hij de vloer aanveegt met De Kom. Zelf vond hij het kennelijk niet onhoffelijk om kritiek te uiten op Anton de Kom. Toen ik hem antwoordde, dat kritiek deel is van het publieke debat en hem uitnodigde voor een publiek debat, werd het stil. De mailwisseling stopte.
Naar aanleiding van het debat dat ik had met Professor Gert Oostindie over decolonizing the mind in oktober 2009, kreeg ik op de dag van het debat een kribbige mail van Professor Alex van Stipriaan, hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. Waarom hebben we hem overgeslagen? Hij wil ook meedoen. Hij had veel kritiek op mijn benadering van het kolonialisme. Geweldig!, dacht ik bij me. “Kom Alex, doe mee. Wanneer kun je?” Mijn antwoord zond ik daags na het debat. Alex moet gehoord hebben hoe het Gert is vergaan. En weer bleef het stil aan de overkant.
Bij de organisatie van de conferentie over herstelbetalingen, slavernij en kolonialisme op 27 juni 2010 in Amsterdam heb ik Alex persoonlijk uitgenodigd om te komen en zijn bijdrage aan de discussie te leveren. Hij wou het alleen overwegen als ik kon garanderen dat hij niet bekritiseerd werd. Die garantie kon ik niet bieden.
Ik begrijp waarom blanke intellectuelen moeite hebben om met kritische zwarte denkers in discussie te gaan. Ze hebben eeuwenlang in een cultuur geleefd, waarbij kleur en niet de inhoud de kracht van hun argumentatie bepaalde. Lange tijd gold dat als je zwarte mensen van een stelling wilt overtuigen – maakt niet uit welke stelling – dan moet je een blanke man die laten verkondigen. Dan wordt het als zoete koek ingeslikt.
CNN had onlangs een item waarbij Chinese bedrijven dit element gebruiken in hun bedrijfsvoering in sommige derde wereldlanden. Chinese managers zochten via advertenties naar blanke acteurs die ze als nep-bazen van hun bedrijf konden inzetten in die landen. Hun ervaring had hen geleerd dat als Chinese managers aan de onderhandelingstafel zaten, ze minder serieus werden genomen dan als ze blanken meenamen die deden alsof zij de baas waren.
Het zal ongeveer zo gegaan zijn.
Eerst het sollicitatiegesprek. Deng Sang Miau interviewt Peter White.
Miau: “Waar heb je je acteerdiploma gehaald?”
White: “London school of Arts”
Miau: “Wat is je tarief?”
White: “2000 euro per dag inclusief btw”
Miau: “Aangenomen”
Ergens in Afrika of Zuid-Amerika zitten Miau en White aan de vergadertafel om het contract te tekenen.
White: “Miau, heb je het contract bij je?”
Miau: “Ija baas?”
Buiten in de tropennacht, na ondertekening van het contract:
Miau: “Goed gedaan, White”
White: “Thanks boss!”
White krijgt zijn gage inclusief btw overgemaakt. Miau gaat lachend terug naar Beijng.
De tijden zijn veranderd. Steeds meer zwarte mensen luisteren naar argumenten en kijken niet naar de kleur van de persoon die de argumenten naar voren brengen.
Anil Ramdas schrijft voor een blanke krant, de NRC. In zijn column stelt hij dat Zunder en de organisatoren van de internationale conferentie in Amsterdam rancuneus en niet zakelijk praten over het slavernijverleden. Ik heb samen met Delano Veira namens de organisatoren een weerwoord geschreven op die kritiek. Zijn krant, de NRC, zet graag een grote mond op als de beste kwaliteitskrant in Nederland, maar durfde die reactie niet te publiceren. Hoor en wederhoor is geen onderdeel van het kwaliteitskenmerk van NRC.
De column van Ramdas en de reactie van de organisatoren is te vinden op www.iisr.nl.
De kritiek van Anil Ramdas raakt de kern van de zaak: hoe kijk je aan tegen het slavernijverleden en de doorwerking daarvan in de huidige samenleving in Nederland en Suriname? Is praten over decolonizing the mind een kwestie van rancune of van het opvullen van een groot manco in de publieke discussie?
Ik daag Anil Ramdas graag uit tot een publiek debat naar aanleiding van zijn kritiek. Laten we onze verantwoordelijkheid als intellectuelen in een democratische samenleving serieus nemen. Hoor en wederhoor hoef je niet alleen toe te passen in de NRC. In onderling overleg bepalen we een zaal en een datum. Ik ben benieuwd of hij de handschoen oppakt of dat ik teleurgesteld achterblijf omdat het weer stil wordt aan de overkant.
35 jaar later: de verkrachting van Anton de Kom
“Indonesië, Curaçao en Suriname los van Holland, NU!” Dat schreef Anton de Kom (Adek) ruim 75 jaar geleden en sprak uit wat geen Surinamer in die tijd had durven dromen: de onafhankelijkheid van Suriname.
Voor die uitspraak heeft hij een hoge prijs betaald. Op zoek naar een beter bestaan vertrok Adek in 1920 naar Nederland. In Nederland werd hij actief in de anti-koloniale beweging en onderhield ook contacten met de leiders van de opkomende arbeidersbeweging in Suriname. In 1932 vertrok hij naar Suriname om zijn zieke moeder te bezoeken. Toen hij op 4 januari 1933 in Paramaribo aankwam, was ze al gestorven.
De economische crisis had een groot gedeelte van de Surinaamse arbeidende klasse getroffen. Terwijl de welgevoede koloniale elite haar leven van elke dag in welvaart leidde, stierven arme Surinamers van honger en ellende.
De Kom richtte een adviesbureau op en probeerde met vreedzame middelen Creolen, Javanen en Hindostanen te organiseren om voor hun belangen op te komen. Veel tijd had hij niet, want enkele weken later werd hij gearresteerd. Een vreedzame betoging die zijn vrijlating eiste, werd beantwoord met geweld van de kolonisator. Resultaat: twee doden (de Hindostaan Mohabier en de Guyanese arbeider Cyriel Murray) en 22 gewonden (8 Creolen, 8 Javanen en 6 Hindostanen). Ik ben benieuwd of er nog familie leeft van Mohabier en Murray. Hun voorouders zouden herdacht moeten worden voor de offers die ze hebben gebracht voor het Surinaamse volk.
De Kom werd verbannen naar Nederland. Daar publiceerde hij een studie over de geschiedenis van Suriname met de titel “Wij Slaven van Suriname”. Het belang van die studie kan niet overschat worden. In de verstikkende atmosfeer van de racistische koloniale samenleving was dit een revolutionaire daad. Waarom?
- De koloniale elite van blanken en lichtgekleurde Creolen onder leiding van de gouverneur leefde in een zeepbel waarin slavernij en kolonialisme werden gepresenteerd als een systeem dat de onbeschaafde zwarte volkeren naar een hoger beschavingsniveau bracht. Adek liet zien dat slavernij en kolonialisme een ongeciviliseerd systeem van onderdrukking en uitbuiting was van de zwarte mens door de blanke. Dat was ongehoord in die tijd!
- Adek was een zwarte Afro-Surinamer. Zwarte Surinamer waren gedoemd om tot de eeuwigheid handenarbeid te verrichten en waren niet in staat tot grote intellectuele prestaties, zo dachten de kolonialen. Met het boek “Wij slaven van Suriname” liet Adek zien dat de zwarte Surinamer een intellectueel van formaat kon zijn, die scherpe analyses kon maken van hoe het kolonialisme in elkaar zat. Hij was al heel vroeg begonnen met Decolonizing The Mind.
- Adek was de eerste progressieve Surinaamse intellectueel die een visie had ontwikkeld over hoe de toekomst van Suriname eruit zou moeten zien. Hij had een programma van 9 punten opgesteld. Dat begon met de eis voor onafhankelijkheid en bevatte punten als vrijheid van organisatie, vrijheid van meningsuiting, bevordering van de vakbeweging, eenheid onder de verschillende etnische groepen en een economisch beleid ten gunste van de werkende klasse.
Het boek werd in 1934 gepubliceerd. De Kom kreeg het moeilijk. De inlichtingendiensten zaten achter hem aan. Hij kon niet aan een baan komen. Zijn gezin leefde in armoede. Hij werd depressief en werd voor enkele maanden opgenomen in een psychiatrische inrichting. Zijn boek werd in linkse kringen gewaardeerd, maar hij werd verder doodgezwegen of gebagatelliseerd, zowel in Nederland als in Suriname.
In de jaren zestig werd hij herontdekt door jonge Surinaamse studenten in Nederland. De generatie van Ruben Lie Paw Sam en Eddy Jharap vonden het boek “Wij Slaven van Suriname” in de bibliotheek en maakten een roofdruk. Die andere visie op de geschiedenis van Suriname was weer in opmars: die visie van anti-kolonialisme en strijd.
De oppositie tegen de visie van Adek begon heel vroeg, al in 1949 met de dissertatie van Prof. Rudolf van Lier, de grondlegger van het wetenschappelijk kolonialisme in Suriname.
Tegenover de visie van De Kom van slavernij en kolonialisme als een systeem van onderdrukking en uitbuiting poneerde Van Lier de stelling dat Suriname een “samenleving in een grensgebied” was waarbij “mensen gezamenlijk bepaalde doeleinden hebben nagestreefd”.
Verwijzend naar de acties in 1933 tegen het koloniale bestuur stelt van Lier dat het hier niet gaat om een gerechtvaardigde opstand tegen onderdrukking en uitbuiting, maar dat het een kwestie was van “geestelijke labiliteit der massa”.
Hij trok de volgende les uit de opstand: “De politieke leiders zullen het volk moeten leren op democratische wijze zijn krachten in te zetten. Zij zullen het volk moeten doordringen van zin voor orde en verantwoordelijkheidsbesef.”
Over het boek van Adek schrijft hij dat dat “voornamelijk waarde heeft als document om de geestesgesteldheid van de Surinamer uit de lagere middenklasse te leren kennen [SH, hij bedoelt de zwarte Creolen]. In zijn woorden is de herinnering aan het leed dat de voorouders van de slaven ondergingen merkbaar. Maar deze herinnering werd een deel van een pathetische gegriefdheid en rancune die het juiste inzicht in het verleden belemmeren.”
Tenslotte zwaait hij twijfel of Adek wel de auteur is van het boek “Wij Slaven van Suriname”. Het zou door een Nederlandse schrijver, Jef Last, geschreven zijn.
Wat zijn de problemen met de visie van Van Lier?
Zijn theorie klopt van geen kanten en is niet op feiten gebaseerd. Nergens zijn er feiten te vinden die kunnen aantonen dat de Afrikaan en de Europeaan gezamenlijk besloten hebben om het systeem van slavernij in Suriname op te zetten. Dat is professorale onzin!
In diezelfde professorale onzin is het verzet van de Europeanen tegen fascisme een bevrijdingsstrijd en verzet van zwarte volkeren tegen kolonialisme een kwestie van geestelijke labiliteit.
Van Lier roept Adek op om het volk te leren om op democratische wijze te opereren, maar in zijn professorale wijsheid vergeet te vermelden dat het de koloniale macht was die ondemocratisch was. In de jaren dertig kende Suriname geen democratie. Het algemeen kiesrecht werd pas in 1948 ingevoerd! Mensenrechten, zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van organisatie waren door de koloniale macht aan banden gelegd!
Slavenhandel en slavernij zijn nu officieel tot misdaad tegen de menselijkheid verklaard door de Verenigde Naties. Alleen professor Van Lier en zijn aanhangers denken dat dit het “juiste inzicht” in het verleden belemmert.
De zware beschuldiging dat niet Adek, maar Jef last de schrijver is van “Wij Slaven van Suriname” wordt zonder enig bewijs geponeerd. De professor roept maar wat en hoopt dat dat volstaat.
Een nieuwe generatie koloniale intellectuelen hebben de lijn van Van Lier opgepakt.
Ik heb in een eerdere column in Starnieuws de biografie van Rob Woortman en Alice Boots over Adek geanalyseerd en geconcludeerd dat het hier gaat om een mislukte biografie met een koloniale benadering van De Kom. Zijn belangrijkste bijdragen – een nieuwe visie op de geschiedenis en het pleidooi voor onafhankelijkheid – worden ontkend en zijn betekenis gereduceerd tot een mooischrijver.
De journalist John Jansen van Galen treedt in het voorwoord dat hij schreef voor een nieuwe druk van “Wij Slaven van Suriname” in de voetsporen van Van Lier. Hij schrijft: “Betekenis heeft hij [Adek] vooral als schrijver van dit boek, waarin voor het eerst een nazaat van de Surinaamse slaven hun wrok gestalte geeft door hun geschiedenis te beschrijven, meeslepend en vol nauwelijks ingehouden woede”.
Hij herhaalt de laster van Van Lier over het auteurschap van Wij Slaven van Suriname. Hij schrijft dat de waardering voor Adek “enigszins gedempt wordt door het gerucht dat zijn boek in werkelijkheid geschreven is door Jef Last… nu nog zeggen Nederlanders bij wie je het boek ter sprake brengt: ‘Maar dat heeft Jef Last toch geschreven?’
Hoe komt Van Galen aan dit verhaal? Ik denk dat hij is gaan praten met oude Nederlanders die Adek nog gekend hebben.
“Tante Bep, denk je dat Adek dat boek heeft geschreven?”
“Nou Sjonnie, mijn jong, ik denk: die zwarte kenne niet schrijven hoor.”
En in de traditie van de huis-tuin-en-keuken journalistiek schrijft Sjonnie in het voorwoord van Adek’s boek: “Het is opnieuw een onopgehelderd aspect van De Koms leven”.
Een journalist die deel 1 van de basiscursus “Inleiding in de journalistiek” had gevolgd, was anders te werk gegaan. Die leert namelijk dat je direct naar de bron moet gaan. Sjonnie had naar Ons Suriname moeten gaan waar de manuscripten van Adek lagen. Hij had het handschrift van Adek moeten vergelijken met dat van Jef Last. Hij had de aantekeningen die Adek gemaakt heeft tijdens het schrijven van het boek moeten bestuderen. Dan was hij tot de onomstotelijke conclusie gekomen dat Anton de Kom de auteur is van “Wij slaven van Suriname.” Misschien is het wel een goed advies om die cursus alsnog te volgen.
In de Bijlmermeer staat een standbeeld van De Kom gemaakt door een blanke vrouw, Jikke van der Loon. Zij slaat volledig de plank mis over wat de betekenis van De Kom is geweest. Onlangs is Harry Mulisch overleden, net als Adek een intellectueel van formaat. Geen beeldhouwer zal het in zijn of haar hoofd halen om Mulisch half naakt af te beelden, omdat dat niet de kern is van zijn werk. Een zwarte schrijver, een zwarte intellectueel, ondergaat een ander lot. Het kenmerk van de zwarte intellectueel is bij Jikke van der Loon niet zijn schrijversschap. Hoe moet dat in het hoofd van Van der Loon zijn gegaan, vraag ik me af?
“Anton de Kom, zwarte man, tropisch land, sexy man”
“Nee, mevrouw, zwarte intellectueel, denker, filosoof.”
“Zwarte man, lenige man, sexy figuur”
“Nee mevrouw, pen, boekie, boekie, schrijver!”
In de hele fantasie van Van der Loon is het concept van de intellectueel verdwenen en is de halfnaakte zwarte man ervoor in de plaats gekomen als toonbeeld van handwerker. Handwerkers verdienen een standbeeld, maar Mulish is geen handwerker en Adek ook niet. Mulish zou nooit halfnaakt worden uitgebeeld. Adek wel. Holland betaalt het beeld, Holland bepaalt het beeld.
De koloniale visie op De Kom wordt in stand gehouden door een systeem.
De Werkgroep Caraïbische Letteren voert de periodieke herdenkingsmis op waar de heldendaden van Van Lier worden bezongen tijdens de Van Lier lezing. Peter Meel beschrijft in de laatste Van Lier lezing mijn kritiek op de kolonialen als een “dollemansguerrilla” en roept daarmee de herinnering oproept aan Van Lier’s idee van geestelijke labiliteit.
Een veelbeproefde methode van het systeem is elkaar de hemel inprijzen over hoe geweldig ze niet zijn. Gert Oostindie noem Van Lier’s werk “magistraal” en John Jansen van Galen een geweldige journalist. Professor Doeko Bosscher, een nieuwe ster aan het koloniale firmament, schrijft in het Historisch Nieuwsblad over de biografie van Rob Woortman en Alice Boots: “En zo droegen twee Nederlanders weer iets belangwekkends bij aan het inzicht in onze gedeelde geschiedenis. Daar kan als uiting van verantwoordelijkheidsbesef geen slavernijmonument tegenop.”
En dan maar hopen dat niemand hier vraagtekens bij plaatst.
Met Anton de Kom is het gelopen zoals in de beroemde uitspraak van Mahatma Ghandi: “Eerst negeren ze je. Vervolgens maken ze je belachelijk. Daarna gaan ze je bestrijden. Tenslotte win jij.”
In Suriname bestaat een brede consensus bij alle politieke partijen dat de geschiedenis moet worden herschreven vanuit een Surinaams perspectief. Volgend jaar gaat een masteropleiding geschiedenis van start bij de Anton de Kom Universiteit van Suriname. In de wandelgangen hoor ik tot mijn verbazing dat de kolonialen weer komen. Gert Oostindie, Peter Meel en Doeko Bosscher zijn gevraagd om de opleiding mede vorm en inhoud te geven.
Hoe gekoloniseerd kan je geest niet zijn om 35 jaar na de onafhankelijkheid deze heren van stal te halen om de geesten van jonge Surinamers te vullen met hun verlepte verhalen over kolonialisme. Anton de Kom zou zich omdraaien in zijn graf bij de viering van 35 jaar onafhankelijkheid.
Een canon voor Suriname
Mijn laatste column in Starnieuws over Anton de Kom heeft me heel veel hartverwarmende reacties opgeleverd. Daarnaast kreeg ik een reactie van professor Doeke Bosscher die net als Geert Oostindie en Peter Meel geprogrammeerd waren om te doceren op de nieuwe geschiedenisopleiding die volgend jaar van start gaat op de Anton de Kom Universiteit. Zijn reactie leidde tot een mailwisseling met als gevolg dat hij besloten heeft om zich terug te trekken als docent. Dat respecteer ik.
Het is de vraag wat de twee exponenten van het wetenschappelijk kolonialisme, Gert Oostindie en Peter Meel, gaan doen.
De discussie naar aanleiding van Anton de Kom raakt ook het hart van de vraag: hoe wil een volk als het Surinaamse haar geschiedenisonderwijs inrichten?
Anders dan het technisch onderwijs (scheikunde, natuurkunde etc), raakt het geschiedenisonderwijs de ziel van een volk.
Er ontwikkelen zich nu twee stromingen m.b.t. de geschiedschrijving van Suriname. Surinamers in en buiten Suriname gaan naar dezelfde archieven die de kolonialen hebben bestudeerd en halen heel andere informatie uit die archieven. Ze zien in kleuren en geuren beschreven hoe het kolonialisme een systeem van onderdrukking en uitbuiting was en publiceren op basis daarvan hun analyses. Onder andere Waldo Heilbron, Glenn Willemsen, Armand Zunder, mijn persoon en Radjinder Bhagwanbali komen met nieuwe feiten en een fundamentele kritiek op bestaande visies op het kolonialisme. De komende jaren mogen we nog meer auteurs verwelkomen met veel en nieuw materiaal vanuit een anti-koloniaal perspectief: Eric Jagdew over de Marrons en Marten Schalkwijk die al in 1992-1993 een zeer innovatieve sociologische en historische studie heeft gemaakt van de koloniale elites tussen 1650 en 1920.
De stroming van de kolonialen (Van Lier, Oostindie, Meel c.s.) voeren echter nog de boventoon in Surinaamse historiografie.
Vanuit alle politieke partijen in Suriname wordt geroepen om een Surinaams perspectief in de geschiedenis. Ik pleit voor een maatschappelijke discussie over de inrichting van het geschiedenisonderwijs in Suriname zoals die ook in Nederland is gevoerd. Daar heeft de maatschappelijke discussie geresulteerd in de vaststelling van een canon.
Met canon bedoel ik niet een oorlogstuig (dat is een kanón, dit is cánon) maar een verzameling van “verhalen uit de geschiedenis en cultuur van een volk” die vertellen hoe een volk is ontstaan, zich heeft ontwikkeld in de loop der eeuwen, waarom die ontwikkeling heeft plaatsgevonden en welke de cruciale gebeurtenissen zijn geweest die haar identiteit en ontwikkeling hebben bepaald. Die verhalen worden van generatie op generatie doorgegeven waarbij iedere generatie haar eigen inzichten toevoegt aan die verhalen.
“Surinamers en Nederlanders hebben een gemeenschappelijke geschiedenis” Soms wordt deze frase gebruikt als we gezamenlijk vreselijk veel pret hadden met elkaar in het verleden. Maar Surinamers en Nederlanders hebben een gemeenschappelijke geschiedenis, net als de Joden en de Nazi’s dat hebben. Net als bij de Joden en de Nazi’s is die gemeenschappelijkheid een misdaad tegen de menselijkheid.
In de canon van Suriname moet dan ook plaats worden ingeruimd voor de geschiedenis van Nederland en Europa om te kunnen begrijpen waarom Nederlanders en Europeanen die misdaad tegen de menselijkheid hebben begaan. De Nederlandse en Europese geschiedenis zijn deel van de Surinaamse canon.
Dat is des te meer noodzakelijk omdat die geschiedenis nog springlevend is, wat in deze tijd zo voelbaar is in het Sinterklaasfeest.
Het is voor mij nog altijd onbegrijpelijk hoe ongeciviliseerd een land kan zijn om elk jaar rond Sinterklaas de stereotypen van de domme neger zonder enige schaamte ten toon te stellen: grote lippen, volwassen zwarte geverfde stommelingen die als onderdanige imbecielen rondhuppelen achter de goede blanke man, de boeman waar kinderen bang voor moeten zijn, liedjes met uitgesproken racistische teksten zoals “Al is hij nog zo zwart als roet, hij meent het toch zo goed”.
Waarom is een kinderfeest niet mogelijk zonder dit racisme?
De meeste landen in de wereld kennen een kindervriend als Sinterklaas in de vorm van Santa Claus, de kerstman. Daar is een kinderfeest wel mogelijk zonder een zweem van racisme. Anno 2010 is het mij een raadsel waarom in Nederland miljoenen mensen geen enkele vorm van gêne en schaamtegevoel hebben om het zwarte volk zo stereotypisch uit te beelden. Als er een kinderfeest zou bestaan, waar stereotypen van het Joodse volk zo prominent zouden worden uitgebeeld (de neus, de vrek), hoe groot zou de verontwaardiging in de hele wereld niet zijn geweest?
Een maatschappelijke discussie over een Surinaamse canon zal snel duidelijk maken hoe ongerijmdheid het is om wetenschappelijk werk dat Surinamers hebben geproduceerd vanuit een Surinaamse perspectief terzijde te schuiven in de nieuwe geschiedenisopleiding en de kolonialen alle ruimte geven om hun visie in de geesten van jonge Surinamers te planten.
Het is net alsof na de bevrijding van Nederland een nieuwe geschiedenisopleiding in Nederland vorm gegeven zou worden gegeven door Duitsers en door Duitsers getrainde Nederlanders tegenover visies die Nederlanders ontwikkeld hebben over de bezetting: de bezetting als een misdaad versus de Duitse opvatting dat het allemaal niet zo erg was.
Sweeping Johnny en het puf-parfum complex
Toen ik in 2006-2007 bezig was met het schrijven van de biografie van Eddy Jharap en de geschiedenis van Staatsolie heb ik van meer mensen verhalen gehoord over zijn strengheid. “Als je je werk niet goed deed, stuurde hij je zonder pardon naar je moer.” Bij de eerste verhalen dacht ik: “Deze man, Eddie jongen, kun je niet wat aardiger zijn tegen die lieve arbeiders van je.”
Maar naarmate ik dieper in die verhalen dook, zag ik zijn probleem. Als je die arbeider één keer op een zachtaardige toon zeg: “nee, lieve wrokoman, zo moet je het niet doen boi, maar op deze manier. Zou je – als je het niet erg vindt – de volgende keer het misschien toch op een andere manier willen doen.”
De volgende keer kom je terug en je ziet dat die wrokoman precies dezelfde fouten maakt. Dan wil je nog wel één keer op een lieve toon zeggen dat het anders moet, maar de derde keer roep je toch al gauw: “man, loop naar je moer en donder op”.
Staatsolie staat bekend als een modern technologisch bedrijf waar kwaliteit voorop staat. Dat is niet zomaar gekomen. Kwaliteit is ontstaan vanuit de houding dat je niet met minder genoegen neemt en dat scherpe kritiek de manier is om je werk te verbeteren in plaats van de methode van pappen en nat houden.
Mensen die ondeugdelijk werk afleveren hebben een groot arsenaal aan trucs om hun onvermogen te maskeren. Een van de grappiste trucs is wat ik noem de “Sweeping Johnny” methode.
Johnny Walker, zo noemen we onze niet functionerende medewerker, heeft de opdracht op zich genomen om een huis te bouwen. Na een tijdje gaat zijn team kijken wat hij gepresteerd heeft. Bij de inspectie zien ze dat het huis schots en scheef staat, de elektriciteit het niet doet en de waterleiding niet functioneert; kortom Johnny heeft ondeugdelijk werk afgeleverd. Als ze Johnny hierop aanspreken, zegt hij: “Collega’s, kom mee naar buiten.” Voordat ze aankwamen, had Johnny zijn straatje schoon geveegd. Johnny: “Kijk hier, mijn straatje is helemaal schoon! Er is geen enkel loslopende bananenschil. De hondepoep is weg. Ik heb zelfs dat grote gat gevuld met zand. Hoe kun je zeggen dat ik ondeugdelijk werk aflever!”
Johnny zit hier de boel te belazeren. Met het schoonvegen van zijn straatje, verschuift hij de aandacht van het product dat hij moest afleveren – een goed huis – naar iets heel anders: een schone straat.
Deze methode gebruiken Rob Woortman en Alice Boots in Starnieuws van vorige week om hun ondeugdelijke biografie van Anton de Kom te verdedigen. Ik heb eerder in Starnieuws een bespreking gemaakt van het boek en op basis van citaten uit hun werk aangetoond dat het volstrekt tegen de geest van Anton de Kom inging, een vals portret schetst van het gedachtegoed van De Kom en doorspekt is van een koloniale zienswijze op de geschiedenis van Suriname.
Ik herhaal hier twee citaten uit hun boek die ik in de bespreking Starnieuws heb geanalyseerd:
- 122-123: “In De Banier van 25 januari verschijnt een ingezonden stuk waarin de aantrekkingskracht van Anton wordt verklaard door het feit dat Hindostanen en Javanen de meest ´eenvoudigen van geest´ zijn. Heeft Anton zich bewust gewend tot de contractarbeiders om daar zijn succes te behalen zoals vaker wordt beweerd? Was de aandacht van Anton voor deze arbeiders een kwestie van tactiek? Vanuit zijn concept van eenheid en organisatie vond Anton dat alleen een gesloten front tegen het koloniaal bewind uitkomst kon brengen en dat de reden zijn waarom hij zich ingespannen heeft voor de Javanen en de Hindostanen. Maar zijn bedoelingen zijn, zoals wel vaker, door de omstandigheden ingegeven.”
Hier nemen de auteurs het koloniale vooroordeel over m.b.t. de geestelijke capaciteit van Hindostanen en Javanen (de domme Aziaat) en zwaaien ze twijfel over de oprechtheid van de bedoelingen van Anton de Kom om Javanen en Hindostanen te organiseren.
- 190: “Anton mag zijn gepassioneerde lezingen in het communistisch circuit dan beëindigen met de leuze die hij overneemt van de CPH: ‘Indonesië, Curaçao en Suriname los van Holland, NU!’, het is in wezen niet het pleidooi dat hij in zijn boek Wij slaven van Suriname houdt… Intelligent als Anton is, beseft hij heel goed dat er meer verschillen zijn tussen Nederlands-Indië en Suriname, dan alleen de omvang van land en bevolking. Indië heeft een eigen oude cultuur en een eigen bestuurselite. Suriname kent maar weinig intellectuelen en de enkeling die zich roert, zoals Doedel is van gemengde afkomst. De voormalige slaven krijgen nauwelijks een kans zich te ontwikkelen en de contractarbeiders komen uit de armste lagen van de bevolking in hun thuislanden. Het ontbreekt de Surinaamse bevolking aan een bestuurlijke elite, een basis waarop de onafhankelijkheid kan drijven. Omdat Anton zich nergens uitspreekt over de aard van een zelfstandig Suriname, blijft het moeilijk na te gaan wat zijn exacte ideeën daarover waren. Het is zeker dat hij autonomie voor het Surinaamse volk opeiste, maar de vorm die deze moest aannemen, blijft onduidelijk”
Deze passage is de kern van het verhaal van Anton de Kom. De Kom was een felle criticus van het Nederlands kolonialisme en pleitte onomwonden voor onafhankelijkheid.
Woortman en Boots schetsen een vals beeld van zijn gedachtegoed. Ze maken hun eigen analyse over de verschillen tussen Indonesië en Suriname waaruit ze de conclusie trekken dat het Nederlands kolonialisme het beste was voor Suriname en dat Suriname niet rijp was voor onafhankelijkheid. Vervolgens schuiven ze die conclusie in de schoenen van De Kom. Als De Kom intelligent was geweest, dan had hij deze analyse gemaakt. De Kom was intelligent, dus heeft hij deze analyse gemaakt.
Nergens noemen ze paginanummer uit “Wij Slaven van Suriname” waarin De Kom deze vergelijkende analyse tussen Indonesië en Suriname presenteert en daarmee zijn eigen leuze (“Suriname los van Holland NU!”) tegenspreekt. Die analyse bestaat alleen in hun koloniale fantasie. Ze schrijven hun eigen analyse van de verschillen tussen Indonesië en Suriname toe aan De Kom. Dat is een vervalsing van de opvattingen van De Kom.
Ik kan zo een tijdje doorgaan met citeren en analyseren, maar de bespreking is gewoon te raadplegen in mijn Starnieuws column van 3 mei 2010.
In hun bijdrage van vorige week slaan Woortman en Boots een compleet andere toon: “Anton gelooft … in de macht van het verenigde volk”. “Nadat Anton uit Suriname is verbannen, zet hij zijn strijd tegen het kolonialisme en voor een zelfstandig Suriname voort.”
Hun Starnieuws bijdrage is doorspekt met een anti-koloniale visie op De Kom. De Kom als revolutionair en communist. De Kom die voor onafhankelijkheid pleit. Dat is een heel andere De Kom dan de persoon die ze in hun biografie hebben neergezet.
Geheel in de geest van “Sweeping Johnny” vragen ze zich boos af: “Toen wij lazen dat onze biografie over Anton de Kom gezien moest worden als een product van koloniaal denken, waren we meer dan onaangenaam verrast. Door wat voor gekleurde of slecht geslepen bril moest iemand ons boek gelezen hebben? Alsof wij Anton alleen maar zien als een ‘mooischrijver’.”
Beste Woortman en Boots, ik had geen gekleurde of slecht geslepen bril nodig. Het staat zwart op wit gedrukt in jullie boek! En dat boek heb ik gebruikt met letterlijke citaten en controleerbare paginanummers, niet jullie bijdrage van vorige week waarin jullie het tegenovergestelde beweren van wat jullie in het boek over De Kom hebben geschreven!
Er zijn drie manieren waarop iemand kan reageren op kritiek. Twee manieren dwingen bij mij respect af.
De eerste manier is in de trant van: “Die ellendeling van een Sandew Hira heeft ons verkeerd geciteerd. De citaten kloppen niet. Of de citaten kloppen wel, maar hij heeft het in een verkeerde context geplaatst, want die context moet zus en zo zijn.”
Deze manier heet “argumenteren”. Je probeert met argumenten het ongelijk van je criticaster aan te tonen. Ook al ben ik het niet met je eens, ik heb wel respect voor het feit dat je argumenten aandraagt om mijn ongelijk te bewijzen.
De tweede manier is in de trant van: “De citaten zijn correct. We hebben fouten gemaakt. Excuus, maar we hadden ons beter moeten verdiepen in de materie en de zaak beter moeten analyseren.”
Deze manier heeft “corrigeren”. Je erkent dat je een fout hebt gemaakt en corrigeert die. Mijn reactie is: “Kan gebeuren, no span. Iedereen maakt fouten en van je fouten moet je leren.”
Maar de methode van Woortman en Boots is die van “Sweeping Johnny”. Ze zijn niet integer. Met hun bijdrage aan Starnieuws lopen ze de boel te bedonderen.
Ze hebben een volstrekt inferieur product afgeleverd. Hun beeld van De Kom in de biografie is geheel tegen de geest van Anton de Kom. Ze schetsen een vals portret van zijn gedachtegoed en ze presenteren een koloniale zienswijze op de geschiedenis van Suriname. Vervolgens introduceren ze in hun Starnieuws-bijdrage het anti-koloniale beeld van De Kom dat intussen gangbaar is in de Surinaamse gemeenschap en roepen: “Hoe kun je zeggen dat we een slecht product hebben afgeleverd!”
Sommige Nederlanders en Surinamers, bij wie mental colonialism nog diep in hun geest zit, hebben last van het puf-parfum complex.
Als de koloniaal een grote stinkende puf laat, zegt de gekoloniseerde geest: “Meester, het ruikt naar parfum.”
We hebben kwaliteit nodig in de Surinaamse geschiedschrijving. Sommige Surinamers veronderstellen dat die kwaliteit sowieso aanwezig is bij alles wat uit Nederland komt. Woortman en Boots hebben met hun biografie een stinkende puf gelaten en als ik roep: “Mi Gado, het stinkt naar puf”, raken ze geëmotioneerd en roepen: “Er is iets mis met je neus!”
De tijden zijn voorbij waarin iedere scheet uit Nederland als parfum wordt gepresenteerd. In de 21ste eeuw wordt kwaliteit niet verondersteld, maar gemeten.
Henk den Heijer: de nieuwe ideoloog van het kolonialisme
<I>“Het was zeker niet prettig aan boord van slavenschepen, maar vaak stierven er procentueel gezien meer bemanningsleden dan slaven”,</I> schrijft de NRC naar aanleiding van een oratie van Prof. Dr. Henk Den Heijer. <I>“Nederlandse slavenhandel minder wreed dan gedacht”</I> kopt de website van Radio Nederland Wereldomroep.
<I>“Zie je wel!”</I> moet menig gekoloniseerde geest gedacht hebben. <I>“Het was toch niet zo erg met slavernij, zoals die ellendige zwarte schreeuwers beweren. Nu heeft een wetenschapper, een professor, met harde feiten laten zien hoe het werkelijk was.”</I>
En het mooiste is als een zwarte deskundige de blanke professor bijvalt. Aspha Bijnaar, onderzoeker bij het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en –Erfenis wordt bij de Wereldomroep geciteerd: <I>“Het is heel makkelijk om te zeggen hij bagatelliseert maar wat, of het is maar zijn eigen visie. Ik kan zelf niet nagaan of het klopt, maar hij is een historicus en ik neem aan dat hij er zijn argumenten voor heeft. Dus ik gooi het niet meteen weg. Het is een nuance op het onderwerp en daar moet de wetenschap voor zijn.”</I>
Zo, die hebben ze in ieder geval in hun zak.
Ik heb de oratie van Den Heijer gelezen. Het is lachwekkend: de ideologische nonsens die als wetenschap gepresenteerd wordt.
Den Heijer maakt een grote wetenschappelijke fout in zijn redenering, namelijk het verschijnsel slavernij als misdaad tegen de menselijkheid karakteriseren met kenmerken die er helemaal niet aan toe doen. Dat zal ik demonstreren met een voorbeeld.
Wat is het verschil tussen een ezel en een mens? Een normale wetenschappelijke benadering van die vraag komt neer op het formuleren van de criteria die de wezenlijke verschillen aanduiden tussen een ezel en een mens, en meer in het algemeen tussen een dier en een mens. Discussie tussen wetenschappers leveren dan criteria op zoals het denkvermogen, het vermogen om te communiceren etc. Hoe groter het denkvermogen, hoe ontwikkelder het dier. Hoe groter het vermogen om te communiceren, hoe ontwikkelder het dier.
Stel nu dat iemand zou zeggen: het onderscheidend criterium tussen het denkvermogen van mens en dier is het aantal poten dat ze hebben. Hoe meer poten, hoe intelligenter het dier? Dat zou betekenen dat een ezel ontwikkelder is dan een mens en een duizendpoot intelligenter dan een ezel. Die persoon zou uitgelachen worden. Waarom? Omdat het aantal poten niet het onderscheidende criterium is voor intelligentie. Dat criterium doet er niet aan toe om het karakter te bepalen van de intelligentie van een dier.
Dit is basiskennis uit het eerstejaarscollege methodologie in de wetenschap.
Wat is nou het onderscheid kenmerk van de transatlantische slavernij? Waarom is dat systeem door de VN uitgeroepen tot een misdaad tegen de menselijkheid? Omdat er een systematisch beleid van regeringen was om grote aantallen mensen te brengen in mensonwaardige omstandigheden van onderdrukking en uitbuiting. Miljoenen mensen zijn geroofd uit Afrika. Ze zijn tegen hun wil overgebracht naar een ander continent om onder permanente angst voor marteling en mishandeling gratis te werken voor Europeanen, die er ook rijk van geworden zijn. Ze hebben gedurende 250 jaar tientallen miljoenen kinderen gekregen die onder het hetzelfde systeem hebben moeten leven, werken en sterven. Hoe ze vervoerd zijn, is niet het wezenlijke kenmerk van deze misdaad tegen de menselijkheid. Hoe ze geroofd, onderdrukt en uitgebuit zijn, zijn de wezenskenmerken van het systeem.
Dat is basiskennis voor de eerstejaars student van de geschiedenis van slavernij en zou dat zeker moeten zijn voor Aspha Bijnaar die werkt bij een kennisinstituut over het slavernijverleden.
Wat zegt Den Heijer? Hij betoogt dat slavernij geen misdaad tegen de menselijkheid is. Hij citeert met instemming historici als Robin Law die pleiten tegen het concept van slavernij als een misdaad tegen de menselijkheid. Maar zijn kernargument is: als er artsen aanwezig waren op de schepen, als er weinig vrouwen zijn verkracht, als er niet veel opstanden zijn geweest op de schepen, dan was er geen misdaad tegen de menselijkheid. De mensen zijn “normaal” behandeld zoals andere goederen die je moet verkopen. En “normaal” duidt op wat de onderdrukkers in die tijd normaal vonden, niet wat de tot slaaf gemaakte Afrikaan normaal vond. Zijn begrip van wat “normaal” is, tekent ook de ideologische vooringenomenheid van Den Heijer. Hoe normaler de scheepsreis volgens de normen van de onderdrukker, hoe minder erg slavernij was. Hoe meer poten een dier heeft, hoe slimmer hij is.
Den Heijer citeert de Amerikaanse historicus Robert Harms die een scheepsjournaal beschrijft. Den Heijer: <I>”Tijdens die reis deed zich niets bijzonders voor: geen slavenopstand, geen buitensporig geweld of seksueel misbruik van slaven, geen grote sterfte en geen extreme weersomstandigheden. Het was een routinereis zoals er eeuwenlang velen zijn gemaakt. Tussen de microgeschiedenis van het journaal weeft de auteur het grotere verhaal van de trans-Atlantische slavenhandel, waarin hij naast het gewone ook de excessen belicht. Harms doet dat op een bewonderenswaardige manier zonder een eenzijdig beeld te schetsen of een moraliserende vinger te heffen. Tegelijkertijd toont hij empathie met de slachtoffers door het onkenbare te benoemen. ‘We can never know what thoughts formed in their minds, what feelings welled up in their breasts, or what images of home and family passed before them in kaleidoscopes of memory, but it was a moment they never forget’.</I> Den Heijer voegt eraan toe: <I>“Ik denk dat niemand dat laatste zou willen betwisten.”</I>
Dat, heer Den Heijer, is nou precies wat wíj betwisten! Die zwarte wezens in dat schip waren mensen, geen beesten van wie niemand weet wat zij zouden kunnen voelen en denken. Het is onzin om te stellen dat we niet kunnen weten wat zwarte mensen voelen en denken toen ze geroofd werden uit hun hutten, geketend werden in de havens van vertrek, gebrandmerkt werden en op schepen gevangen zijn gezet om naar een ander continent vervoerd te worden.
Iedereen kan weten dat de zwarte mensen op de schepen gevoelens hadden van wanhoop, verdriet, ellende en onrecht. Het is basiskennis over het wezen van de mens. Als je eerst een schriftelijk getuigenis nodig heb van een tot slaaf gemaakte Afrikaan op een slavenschip om daarvan overtuigd te raken, dan ben je een racist. En de zwarte Afrikaan, hoe moeilijk ook te begrijpen door Harms en Den Heijer, is een mens. De basiskennis over wat een mens is, ontbreekt bij de professor.
Den Heijer geeft ook een volstrekt vals beeld van het slavenschip. Zijn vergelijking van de sterftecijfers van de bemanningsleden en de tot slaaf gemaakte Afrikanen wekt de suggestie alsof het om gelijkwaardige personen gaat, waarbij de bemanningsleden er vanwege de hogere sterftecijfers slechter aan toe waren dan de Afrikanen.
Maar de slavenschepen waren geen passagiersschepen, maar drijvende gevangenissen die mensen vervoerden die gevangen genomen waren. De zwarten waren geen passagiers op weg naar een normale bestemming, ze waren gevangenen op weg naar de hel! De bemanningsleden waren niet hun medepassagiers, maar hun gevangenenbewakers! En of er nou meer of minder bemanningsleden stierven als gevolg van ziekte en of er meer of minder vrouwen werden verkracht, verandert geen jota aan die verhouding.
Het belachelijke karakter van Den Heijers oratie wordt duidelijk als we zijn methode toepassen op een andere misdaad tegen de menselijkheid: de Joodse holocaust.
Er zijn studies verschenen over treinen die Joden vervoerden naar de vernietigingskampen. In die studies is duidelijk geworden dat zonder het vervoermiddel de trein de enorme schaal van de massamoorden onmogelijk zou zijn geweest. De organisatie van het vervoer van de Joden was opgezet als een “normaal” vervoer van massagoederen. De nazi’s hadden het efficiënt opgezet. De logistiek was perfect. Geen historicus zou het in zijn hoofd halen om de studie van de trein los te koppelen van het grotere plaatje: de vernietiging van de joden in de gaskamers. En helemaal niemand zou durven beweren: als er weinig opstanden en mishandelingen waren tijdens de treinreis (en er waren weinig opstanden en mishandelingen), dan was de holocaust toch minder erg dan we tot nu toe dachten. Want iedereen ziet dat niet het transport van de Joden het wezenlijke kenmerk is van de holocaust, maar hun vernietiging. Die redenering zou niet eens serieus genomen worden in het geval van de Joodse holocaust. In het geval van de zwarte holocaust is dat anders. Dan kan Aspha Bijnaar zeggen: “Dus ik gooi het niet meteen weg. Het is een nuance op het onderwerp en daar moet de wetenschap voor zijn.”
Het idee dat het transport van tot slaaf gemaakte Afrikanen een wezenlijk criterium is om te bepalen of slavernij een misdaad tegen de menselijkheid is, komt niet van de wetenschap maar van een politieke ideologie, die van het wetenschappelijk kolonialisme. Wetenschappers zoeken de waarheid, een ideoloog als Den Heijer zoekt een rechtvaardiging voor het kolonialisme van zijn voorouders. Dat verschil kent Bijnaar blijkbaar niet.
Hoe komt dat? Dat heeft alles te maken met de kolonisatie van de geest. Sommige zwarte wetenschappers zijn getraind in de mentaliteit van sakafasi, van nederigheid en onderdanigheid tegenover blanke vertegenwoordigers van het kolonialisme. Hun kritische denkvermogen wordt systematisch onderdrukt op de Nederlandse universiteiten.
Tot mijn verdriet geldt dat ook voor de nieuwe mastersopleiding geschiedenis van de Anton de Kom Universiteit van Suriname. Ik kreeg onlangs een mail van de voorbereidingsgroep bestaande uit Maurits Hassankhan, Eric Jagdew en Jerry Egger gericht aan mij en o.a. Gert Oostindie en Alex van Stipriaan. De heren willen in februari 2012 een conferentie organiseren over de geschiedschrijving van Suriname. <I>“Het ligt niet in de bedoeling om debatten te organiseren tussen aanhangers van verschillende stromingen die er (zouden) zijn,”</I> schrijven ze. <I>“Wij hopen en verwachten dat wij op rationele en correcte wijze over het onderwerp kunnen discussiëren.”</I> God en de voorbereidingsgroep weten wat “rationele en correcte” discussies zijn, ik niet. Op mijn vraag om de criteria te definiëren voor wat “rationeel en correct” is het ijzingwekkend stil gebleven.
Dit is nog eens een vernieuwing in de wetenschap. Alle wetenschappelijke conferenties die ik tot nu toe heb bijgewoond, hebben als doel om wetenschappers met elkaar in debat te laten gaan en zonder enige beperking meningen te laten uitwisselen. De deelnemers hoeven het niet met elkaar eens te zijn, maar ze moeten de vrijheid hebben om hun kritiek te kunnen uiten. De historici van de Universiteit van Suriname kijken met een onderdanige blik naar hun professoren in Nederland, die het debat vrezen, en laten hen weten: <I>‘Ija meester, we gaan echt ervoor zorgen dat die Sandew Hira jullie niet gaat bekritiseren op onze conferentie hôr.’</I> Ze willen een conferentie waar geapplaudisseerd wordt voor deze lieden, niet waar met ze wordt gedebatteerd. Die werkwijze haalt het niveau van de universiteit omlaag.
Ik vertelde een vriend van mij, die een studie maakt naar autoritaire regimes in Latijns-Amerika, over deze conferentie en de regel dat er niet gedebatteerd mag worden en slechts op een “correcte” manier mag worden gediscussieerd.
Hij vroeg me: <I>“Hebben jullie een militaire dictatuur in Suriname?”</I>
<I>“Nee”</I>, antwoordde ik. <I>“We hebben Hassankhan, Jagdew en Egger.”</I>
Wees gerust heren, zulke conferenties kan ik missen als kiespijn. Het zijn geen hoogstandjes van de wetenschap, maar het verklaart wel waarom Den Heijer de groots mogelijke ideologische onzin kan verkopen zonder dat dit soort Surinaamse historici hem van repliek dienen.
De universiteit is genoemd naar Anton de Kom. En die schreef ooit:
<I>”Want geen volk kan tot volle wasdom komen,
dat erfelijk met een minderwaardigheidsgevoel belast blijft.”</I>
Een glimp van een nieuwe toekomst
<I>“Beste meneer Hira,
Met veel interesse lees ik uw columns op starnieuws.com. Ik studeer geschiedenis aan de universiteit van Groningen. Voor mijn masterscriptie doe ik onderzoek naar de invloed van het koloniale verleden op de relatie tussen Nederland en Suriname, die ik vergelijk met de relatie tussen België en Congo. In uw columns, artikelen en boeken presenteert u een visie op dit koloniale verleden die ik graag in mijn onderzoek zou willen verwerken. Is het mogelijk om met u in contact te komen?”</I>
Dit verzoek kreeg ik begin mei per email van Hanneke Hofman. Ik beschouwde het als een routine verzoek en mailde terug: bel maar op.
Ze wilde niet bellen, maar persoonlijk langskomen. Helemaal uit Groningen, drie uur reizen van Den Haag.
Ze kwam bij me thuis, installeerde zich aan de eettafel met haar notebloc en begon: “Nederland en Suriname hebben een gemeenschappelijk verleden, een gemeenschappelijke band. Hoe kijkt u aan tegen die band?”
Ik: “Slavernij en kolonialisme waren een misdaad tegen de menselijkheid, net als de Joodse holocaust. Onze band is net als de band tussen de Jood en de nazi. Alleen een gekoloniseerde geest meent dat we blij moeten zijn met die gemeenschappelijke geschiedenis en die gemeenschappelijke band, alsof we samen veel plezier en leuke avonturen hebben beleefd tijdens slavernij en kolonialisme. Dekolonisatie van de geest betekent dat we moeten ophouden om dit valse beeld te schetsen van onze geschiedenis en zeggen hoe het werkelijk was: Nederland heeft met slavernij en kolonialisme een historische misdaad gepleegd in Suriname. En dat is niet iets om samen trots op te zijn.”
Zo, dacht ik bij mezelf, dat is nu opgehelderd.
Maar Hanneke ging door: hoe zit het met het Afrikaanse aandeel in de slavernij? Raak je met herstelbetalingen de Nederlanders niet in hun portemonnaie en schep je niet meer tegenstellingen? Sinterklaas is diep geworteld in onze samenleving? Etc. etc.
Ik ging uitvoerig in op haar vragen.
Op enig moment veranderde haar houding. Ze zei: “Onze koloniale geschiedenis is niet iets waar ik trots op ben. Ik weet niet of ik me verantwoordelijk moet voelen voor wat onze Nederlandse voorouders hebben gedaan. Mijn eigen voorouders waren geen slavenhandelaren of bezitters van plantages, maar het is wel deel van onze geschiedenis als natie. Draag ik nu ook persoonlijk verantwoordelijkheid voor ons koloniaal verleden? Hoe moet ik daarmee omgaan?”
Ik raakte van mijn stuk door haar opstelling.
Hanneke is een leuke meid. Een jonge, knappe vrouw van in de twintig. En ze zat er ook echt mee. Ik zag haar worstelen met het Nederlandse koloniale verleden en wist even niet wat ik moest zeggen. Met mijn verstand hield ik het rationele verhaal over de verhouding tussen individuele en collectieve verantwoordelijkheid voor historisch onrecht, met de nodige voorbeelden van hoe in andere landen hiermee wordt omgegaan. Mijn gevoel vroeg zich af: moet ik haar nu geruststellen en voorkomen dat ze opgezadeld wordt met een gevoel van persoonlijke schuld? Hier zat een jonge Nederlandse vrouw voor me die vanuit een integer gevoel voor rechtvaardigheid worstelt met het koloniale verleden van haar land. Dat vind ik op zichzelf al nieuw en hoopvol, maar vooral ook inspirerend. Ze had mijn dochter kunnen zijn. Aan de ene kant wilde ik haar geruststellen en voorkomen dat ze een persoonlijk schuldgevoel ging ontwikkelen. Aan de andere kant zijn daar de harde feiten van de historische misdaad die de Nederlandse natie heeft gepleegd, net als de harde feiten over de Duitse natie die een historische misdaad heeft gepleegd met de holocaust. De verhouding tussen individuele en collectieve verantwoordelijkheid wordt dan plotseling meer dan een wetenschappelijke discussie. Het wordt iets emotioneels.
We eindigden de sessie met een lunch. Mijn vrouw kwam erbij. We spraken over haar studie, ouders, wonen in Groningen etc. Ze vertrok daarna voor een reis van drie uur naar huis.
Mijn vrouw zei: “Wat een leuk meisje! Hoe ging het interview?”
Ik: “Ze vroeg wat ik vond van de gemeenschappelijke band tussen Nederland en Suriname.”
Mijn vrouw: “Oh nee, wat heb je gezegd?”
Ik: “Ik maakte de vergelijking met de band tussen de nazi en de Jood.”
Mijn vrouw: “Jij, altijd met die dingen van je! Zo’n lieve meid, en je zadelt haar op met de last van een koloniaal verleden. Straks wordt ze depressief!”
Ik: “Je onderschat haar. Ze wordt niet zo gauw depressief. Weet je wie haar scriptiebegeleider is?”
Mijn vrouw: “Wie?”
Ik: “Doeko Bosscher.”
Mijn vrouw: “Doeko Bosscher!!??”
Prof. Dr. Doeko Bosscher is hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit van Groningen. In mijn column over Anton de Kom in Starnieuws bij de viering van 35 jaar onafhankelijkheid had ik kritiek geuit op zijn positieve bespreking van de mislukte biografie van Rob Woortman en Alice Boots over De Kom.
Boscher mailde me naar aanleiding van mijn column: <I>“U lijkt me vol haat en rancune te zitten, ook jegens mij.”</I> Daarmee was de toon gezet voor een scherpe en kribbige correspondentie tussen ons. Ergens in die correspondentie echter feliciteerde hij mij met 35 jaar onafhankelijkheid. Het klonk oprecht. Een uitgestoken hand moet je nooit weigeren, heb ik geleerd. Ik besloot om niet te mailen, maar te bellen om hem persoonlijk te bedanken voor zijn felicitatie.
Bosscher was gevraagd om les te geven aan de nieuwe masteropleiding geschiedenis van de Anton de Kom Universiteit. Naar aanleiding van de correspondentie met mij trok hij zich terug van de opleiding.
Hanneke wordt opgeleid door Bosscher. Toen ik haar worsteling met het koloniale verleden observeerde, bedacht ik me dat haar begeleider geweldig werk doet. Ik besloot Bosscher te mailen en hem te complimenteren met zijn werk.
Een nieuwe mailcorrespondentie ontstond tussen ons in een geheel andere sfeer en op een geheel andere toon. Doeko stelde voor om in Amsterdam een discussie te houden met zijn studenten over mijn visie op het kolonialisme.
Afgelopen week waren ze in NiNsee om met mij en directeur Artwell Caine in gesprek te gaan.
Dezelfde worsteling die ik bij Hanneke zag, zag ik bij Doeko en zijn studenten. Zij stelden hun vragen. Artwell en ik gaven onze antwoorden. Dat ging in een kritische sfeer van openheid en debat.
Op enig moment vertelt Doeko over zijn dochter die met een Surinamer is getrouwd en in Suriname woont. Hij gaf uiting aan zijn diepe afkeer van de PVV. In zijn verhaal herkende ik wat alle vaders voelen voor hun kinderen en hun zorgen voor de toekomst. Net als Hanneke heeft Doeko me met zijn verhaal emotioneel geraakt.
Het is niet gemakkelijk: aardige integere mensen wier land zich schuldig heeft gemaakt aan een misdaad tegen de menselijkheid voorhouden dat er zoiets is als een collectieve verantwoordelijkheid voor historisch onrecht en tegelijkertijd sympathie voelen voor hun worsteling en diep in je hart hen toewensen dat ze er zonder kleerscheuren uit kunnen komen.
In de bijeenkomst bij NiNsee zag ik een flits van een hoopvolle toekomst temidden van een harde realiteit waarin we vandaag leven. In die week hoorde NiNsee dat de VVD-CDA-PVV regering had besloten om per 31 december 2012 de subsidie aan NiNsee stop te zetten (een handtekeningenactie is aan gang via <A href=http://www.ninsee.nl target=”_blank”>www.ninsee.nl</A>).
In diezelfde week besloot Roy Groenberg, alias Kaikusi, om in Amsterdam het boek van Lawrence Hill getiteld <I>Het Negerboek</I> te verbranden vanwege het gebruik van de term <I>Neger</I>. Kaikusi is, net als ik, een anti-kolonialist, maar deze actie keur ik ten stelligste af. Waarom? Omdat het verbranden van boeken komt uit een traditie waar wij ons ver van zouden moeten houden, namelijk die van de nazi’s, die op grote schaal boeken verbranden als teken dat de vrijheid van meningsuiting definitief ten einde was gekomen. Die vrijheid is iets waar we voor zouden moeten vechten. Lawrence Hill moet je met argumenten bestrijden en niet met een boekverbranding als je het niet met hem eens bent.
Afgelopen week kreeg ik een andere realiteit onder ogen: de correspondentie van de werkgroep bestaande uit Maurits Hassankhan, Eric Jagdew en Jerry Egger, die in februari volgend jaar een conferentie voorbereiden over geschiedschrijving op de Anton de Kom Universiteit. De heren hadden me gemaild en verteld dat ik alleen welkom was als ik op “rationele en correcte wijze” wilde mee discussiëren. Maar ze weigerden om mij te vertellen wat “rationeel en correct” is, zodat je het risico moet nemen dat je ter plekke moet horen wat je niet mag zeggen. Exit Sandew Hira.
Armand Zunder, die later ook een uitnodiging ontving, stelde dezelfde vraag en hij kreeg het volgende antwoord van Hassankhan mede namens Jagdew en Egger: <I>“De regels en normen die doorgaans in de geschiedwetenschap gelden. Wat die regels zijn, zullen de deelnemers uit de historisch wetenschappelijk literatuur moeten halen.”</I>
Dit antwoord is typerend voor het bedenkelijke niveau van de werkgroep. Het wekt de indruk alsof er een wetenschappelijke discussie aan de gang is over wat “rationeel en correct” is en daar ook overeenstemming over zou bestaan. Maar ze hebben die onzin ter plekke verzonnen om mij uit de conferentie te weren. Er bestaat helemaal geen algemeen geaccepteerde stelling in de geschiedwetenschappen over wat “rationeel en correct” is. Ze kunnen geen enkele bron aanwijzen waaruit blijkt dat die overeenstemming wel bestaat. Het is je reinste boerenbedrog.
Ze denken: In het land der blinden is éénoog koning; niemand weet dat we het verzonnen hebben en niemand gaat het controleren.
Mijn oproep dat wetenschappelijke conferenties geen beperkingen zouden moeten leggen op de vrijheid van meningsuiting, werd beantwoord met stilzwijgen. Ik werd uitgesloten van de maildiscussie over de conferentie, die gewoon doorging. Alex van Stipriaan stuurde een mail rond waarin hij mijn opstelling karakteriseert als een <I>“kruistocht tegen een aantal van ons”</I> en pleit tegen <I>“een te openbare bijeenkomst”</I>. Ook die mail werd niet naar mij gestuurd. Zo werd voorkomen dat ik een weerwoord kon formuleren: het principe van hoor en wederhoor is onbekend in dit gezelschap. Ik ontving de mail via via.
In een andere mail schrijven ze dat ze niet alleen “rationeel en correct” willen discussiëren. Ze willen uitsluitend “positieve krachten” hebben op de conferentie. En daar hoor ik volgens hen niet bij. Double exit Sandew Hira.
Het is net als in die oude dagen op de plantage. De blanke meester roept: “Houdt die opstandige marrons weg van de plantage!” En de basja’s Hassankhan, Jagdew en Egger reageren gezagsgetrouw. Ze sluiten de poorten van de plantage en houden de wacht voor de meester.
Zo te zien wordt deze conferentie van de Anton de Kom Universiteit een vergadering van braverikken, van wie verwacht wordt dat ze in nederigheid en onderdanigheid applaudisseren als de meester aantreedt.
In november 2010 was mijn waardering voor Doeko Bosscher ver beneden nul. Ruim een half jaar later is mijn respect voor hem torenhoog gestegen nu ik hem beter leer kennen. We zijn het niet altijd met elkaar eens, maar zijn integriteit en intellectuele moed om samen met zijn studenten het debat met mij aan te gaan, hebben dat respect bij mij doen groeien.
Hanneke en Doeko hebben me een glimp van een nieuwe toekomst laten zien, die helaas nog ver weg is voor Suriname.