Sylvia Kortram is gepromoveerd op een studie over Sophie Redmond. Ze plaatst zichzelf nadrukkelijk in een dekoloniale hoe maar is gepromoveerd met vertegenwoordigers van het wetenschappelijk kolonialisme. Welke invloed heeft dat gehad op haar dissertatie?
Sandew Hira heeft een uitgebreide bespreking gemaakt die je hier kunt downloaden.
Categorie archieven: Boekbesprekingen
Henk den Heijer: de nieuwe ideoloog van het kolonialisme
“Het was zeker niet prettig aan boord van slavenschepen, maar vaak stierven er procentueel gezien meer bemanningsleden dan slaven”, schrijft de NRC naar aanleiding van een oratie van Prof. Dr. Henk Den Heijer. “Nederlandse slavenhandel minder wreed dan gedacht” kopt de website van Radio Nederland Wereldomroep.“Zie je wel!” moet menig gekoloniseerde geest gedacht hebben. “Het was toch niet zo erg met slavernij, zoals die ellendige zwarte schreeuwers beweren. Nu heeft een wetenschapper, een professor, met harde feiten laten zien hoe het werkelijk was.”En het mooiste is als een zwarte deskundige de blanke professor bijvalt. Aspha Bijnaar, onderzoeker bij het Nationaal Instituut Nederlands Slavernijverleden en –Erfenis wordt bij de Wereldomroep geciteerd: “Het is heel makkelijk om te zeggen hij bagatelliseert maar wat, of het is maar zijn eigen visie. Ik kan zelf niet nagaan of het klopt, maar hij is een historicus en ik neem aan dat hij er zijn argumenten voor heeft. Dus ik gooi het niet meteen weg. Het is een nuance op het onderwerp en daar moet de wetenschap voor zijn.”Zo, die hebben ze in ieder geval in hun zak.
Ik heb de oratie van Den Heijer gelezen. Het is lachwekkend: de ideologische nonsens die als wetenschap gepresenteerd wordt.
Den Heijer maakt een grote wetenschappelijke fout in zijn redenering, namelijk het verschijnsel slavernij als misdaad tegen de menselijkheid karakteriseren met kenmerken die er helemaal niet aan toe doen. Dat zal ik demonstreren met een voorbeeld.
Wat is het verschil tussen een ezel en een mens? Een normale wetenschappelijke benadering van die vraag komt neer op het formuleren van de criteria die de wezenlijke verschillen aanduiden tussen een ezel en een mens, en meer in het algemeen tussen een dier en een mens. Discussie tussen wetenschappers leveren dan criteria op zoals het denkvermogen, het vermogen om te communiceren etc. Hoe groter het denkvermogen, hoe ontwikkelder het dier. Hoe groter het vermogen om te communiceren, hoe ontwikkelder het dier.
Stel nu dat iemand zou zeggen: het onderscheidend criterium tussen het denkvermogen van mens en dier is het aantal poten dat ze hebben. Hoe meer poten, hoe intelligenter het dier? Dat zou betekenen dat een ezel ontwikkelder is dan een mens en een duizendpoot intelligenter dan een ezel. Die persoon zou uitgelachen worden. Waarom? Omdat het aantal poten niet het onderscheidende criterium is voor intelligentie. Dat criterium doet er niet aan toe om het karakter te bepalen van de intelligentie van een dier.
Dit is basiskennis uit het eerstejaarscollege methodologie in de wetenschap.
Wat is nou het onderscheid kenmerk van de transatlantische slavernij? Waarom is dat systeem door de VN uitgeroepen tot een misdaad tegen de menselijkheid? Omdat er een systematisch beleid van regeringen was om grote aantallen mensen te brengen in mensonwaardige omstandigheden van onderdrukking en uitbuiting. Miljoenen mensen zijn geroofd uit Afrika. Ze zijn tegen hun wil overgebracht naar een ander continent om onder permanente angst voor marteling en mishandeling gratis te werken voor Europeanen, die er ook rijk van geworden zijn. Ze hebben gedurende 250 jaar tientallen miljoenen kinderen gekregen die onder het hetzelfde systeem hebben moeten leven, werken en sterven. Hoe ze vervoerd zijn is, niet het wezenlijke kenmerk van deze misdaad tegen de menselijkheid. Hoe ze geroofd, onderdrukt en uitgebuit zijn, zijn de wezenskenmerken van het systeem.
Dat is basiskennis voor de eerstejaars student van de geschiedenis van slavernij en zou dat zeker moeten zijn voor Aspha Bijnaar die werkt bij een kennisinstituut over het slavernijverleden.
Wat zegt Den Heijer? Hij betoogt dat slavernij geen misdaad tegen de menselijkheid is. Hij citeert met instemming historici als Robin Law die pleiten tegen het concept van slavernij als een misdaad tegen de menselijkheid. Maar zijn kernargument is: als er artsen aanwezig waren op de schepen, als er weinig vrouwen zijn verkracht, als er niet veel opstanden zijn geweest op de schepen, dan was er geen misdaad tegen de menselijkheid. De mensen zijn “ normaal” behandeld zoals andere goederen die je moet verkopen. En “normaal” duidt op wat de onderdrukkers in die tijd normaal vonden, niet wat de tot slaaf gemaakte Afrikaan normaal vond. Zijn begrip van wat “normaal” is, tekent ook de ideologische vooringenomenheid van Den Heijer. Hoe normaler de scheepsreis volgens de normen van de onderdrukker, hoe minder erg slavernij was. Hoe meer poten een dier heeft, hoe slimmer hij is.
Den Heijer citeert de Amerikaanse historicus Robert Harms die een scheepsjournaal beschrijft. Den Heijer: ”Tijdens die reis deed zich niets bijzonders voor: geen slavenopstand, geen buitensporig geweld of seksueel misbruik van slaven, geen grote sterfte en geen extreme weersomstandigheden. Het was een routinereis zoals er eeuwenlang velen zijn gemaakt. Tussen de microgeschiedenis van het journaal weeft de auteur het grotere verhaal van de trans-Atlantische slavenhandel, waarin hij naast het gewone ook de excessen belicht. Harms doet dat op een bewonderenswaardige manier zonder een eenzijdig beeld te schetsen of een moraliserende vinger te heffen. Tegelijkertijd toont hij empathie met de slachtoffers door het onkenbare te benoemen. ‘We can never know what thoughts formed in their minds, what feelings welled up in their breasts, or what images of home and family passed before them in kaleidoscopes of memory, but it was a moment they never forget’. Den Heijer voegt eraan toe: “Ik denk dat niemand dat laatste zou willen betwisten.”
Dat, heer Den Heijer, is nou precies wat wíj betwisten! Die zwarte wezens in dat schip waren mensen, geen beesten van wie niemand weet wat zij zouden kunnen voelen en denken. Het is onzin om te stellen dat we niet kunnen weten wat zwarte mensen voelen en denken toen ze geroofd werden uit hun hutten, geketend werden in de havens van vertrek, gebrandmerkt werden en op schepen gevangen zijn gezet om naar een ander continent vervoerd te worden.
Iedereen kan weten dat de zwarte mensen op de schepen gevoelens hadden van wanhoop, verdriet, ellende en onrecht. Het is basiskennis over het wezen van de mens. Als je eerst een schriftelijk getuigenis nodig heb van een tot slaaf gemaakte Afrikaan op een slavenschip om daarvan overtuigd te raken, dan ben je een racist. En de zwarte Afrikaan, hoe moeilijk ook te begrijpen door Harms en Den Heijer, is een mens. De basiskennis over wat een mens is, ontbreekt bij de professor.
Den Heijer geeft ook een volstrekt vals beeld van het slavenschip. Zijn vergelijking van de sterftecijfers van de bemanningsleden en de tot slaaf gemaakte Afrikanen wekt de suggestie alsof het om gelijkwaardige personen gaat, waarbij de bemanningsleden er vanwege de hogere sterftecijfers er slechter aan toe waren dan de Afrikanen.
Maar de slavenschepen waren geen passagiersschepen, maar drijvende gevangenissen die mensen vervoerden die gevangen genomen waren. De zwarten waren geen passagiers op weg naar een normale bestemming, ze waren gevangenen op weg naar de hel! De bemanningsleden waren niet hun medepassagiers, maar hun gevangenenbewakers! En of er nou meer of minder bemanningsleden stierven als gevolg van ziekte en of er meer of minder vrouwen werden verkracht, verandert geen jota aan die verhouding.
Het belachelijke karakter van Den Heijers oratie wordt duidelijk als we zijn methode toepassen op een andere misdaad tegen de menselijkheid: de Joodse holocaust.
Er zijn studies verschenen over treinen die Joden vervoerden naar de vernietigingskampen. In die studies is duidelijk geworden dat zonder het vervoermiddel de trein de enorme schaal van de massamoorden onmogelijk zou zijn geweest. De organisatie van het vervoer van de Joden was opgezet als een “normaal” vervoer van massagoederen. De nazi’s hadden het efficiënt opgezet. De logistiek was perfect. Geen historicus zou het in zijn hoofd halen om de studie van de trein los te koppelen van het grotere plaatje: de vernietiging van de joden in de gaskamers. En helemaal niemand zou durven beweren: als er weinig opstanden en mishandelingen waren tijdens de treinreis (en er waren weinig opstanden en mishandelingen), dan was de holocaust toch minder erg dan we tot nu toe dachten. Want iedereen ziet dat niet het transport van de Joden het wezenlijke kenmerk is van de holocaust, maar hun vernietiging. Die redenering zou niet eens serieus genomen worden in het geval van de Joodse holocaust. In het geval van de zwarte holocaust is dat anders. Dan kan Aspha Bijnaar zeggen: “Dus ik gooi het niet meteen weg. Het is een nuance op het onderwerp en daar moet de wetenschap voor zijn.”
Het idee dat het transport van tot slaaf gemaakte Afrikanen een wezenlijk criterium is om te bepalen of slavernij een misdaad tegen de menselijkheid is, komt niet van de wetenschap maar van een politieke ideologie, die van het wetenschappelijk kolonialisme. Wetenschappers zoeken de waarheid, een ideoloog als Den Heijer zoekt een rechtvaardiging voor het kolonialisme van zijn voorouders. Dat verschil kent Bijnaar blijkbaar niet.
Hoe komt dat? Dat heeft alles te maken met de kolonisatie van de geest. Sommige zwarte wetenschappers zijn getraind in de mentaliteit van sakafasi, van nederigheid en onderdanigheid tegenover blanke vertegenwoordigers van het kolonialisme. Hun kritische denkvermogen wordt systematisch onderdrukt op de Nederlandse universiteiten.
Tot mijn verdriet geldt dat ook voor de nieuwe mastersopleiding geschiedenis van de Anton de Kom Universiteit van Suriname. Ik kreeg onlangs een mail van de voorbereidingsgroep bestaande uit Maurits Hassankhan, Eric Jagdew en Jerry Egger gericht aan mij en o.a. Gert Oostindie en Alex van Stipriaan. De heren willen in februari 2012 een conferentie organiseren over de geschiedschrijving van Suriname. “Het ligt niet in de bedoeling om debatten te organiseren tussen aanhangers van verschillende stromingen die er (zouden) zijn,” schrijven ze. “Wij hopen en verwachten dat wij op rationele en correcte wijze over het onderwerp kunnen discussiëren.” God en de voorbereidingsgroep weten wat “rationele en correcte” discussies zijn, ik niet. Op mijn vraag om de criteria te definiëren voor wat “rationeel en correct” is het ijzingwekkend stil gebleven.
Dit is nog eens een vernieuwing in de wetenschap. Alle wetenschappelijke conferenties die ik tot nu toe heb bijgewoond, hebben als doel om wetenschappers met elkaar in debat te laten gaan en zonder enige beperking meningen te laten uitwisselen. De deelnemers hoeven het niet met elkaar eens te zijn, maar ze moeten de vrijheid hebben om hun kritiek te kunnen uiten. De historici van de Universiteit van Suriname kijken met een onderdanige blik naar hun professoren in Nederland, die het debat vrezen, en laten hen weten: ‘Ija meester, we gaan echt ervoor zorgen dat die Sandew Hira jullie niet gaat bekritiseren op onze conferentie hôr.’ Ze willen een conferentie waar geapplaudisseerd wordt voor deze lieden, niet waar met ze wordt gedebatteerd. Die werkwijze haalt het niveau van de universiteit omlaag.
Ik vertelde een vriend van mij, die een studie maakt naar autoritaire regimes in Latijns-Amerika, over deze conferentie en de regel dat er niet gedebatteerd mag worden en slechts op een “correcte” manier mag worden gediscussieerd.
Hij vroeg me: “Hebben jullie een militaire dictatuur in Suriname?”
“Nee”, antwoordde ik. “We hebben Hassankhan, Jagdew en Egger.”
Wees gerust heren, zulke conferenties kan ik missen als kiespijn. Het zijn geen hoogstandjes van de wetenschap, maar het verklaart wel waarom Den Heijer de groots mogelijke ideologische onzin kan verkopen zonder dat dit soort Surinaamse historici hem van repliek dienen.
De universiteit is genoemd naar Anton de Kom. En die schreef ooit:
“Want geen volk kan tot volle wasdom komen,
dat erfelijk met een minderwaardigheidsgevoel belast blijft.”
Sandew Hira
Dit artikel is eerder verschenen in starnieuws
Boekbespreking Leo Balai: Het slavenschip Leusden
Datum: 27 oktober 2012
Betreft: Boekbespreking Leo Balai: Het slavenschip Leusden
Op zondag 28 oktober oganiseert de Vereniging Ons Suriname een lezing door Dr. Balai gevolgd door een commentaar van Dr. Guno Jones. Daarna interviewt Ivette Forster de beide doktoren. Sandew Hira heeft een kritische bespreking gemaakt van de dissertatie van Balai als een toonbeeld van een studie vanuit de optiek van het wetenschappelijk kolonialisme.
“Studies over slavernij en kolonialisme in Suriname zitten altijd in het spanningsveld van
de twee stromingen in de geschiedschrijving: het wetenschappelijk kolonialisme en Decolonizing the Mind. Waar past de studie van Balai in dit spanningsveld?
Balai’s thema is het slavenschip Leusden. Op 1 januari 1738 verging voor de monding van de Marowijnerivier in Suriname het slavenschip Leusden van de West-Indische Compagnie (WIC). Van de 716 in Afrika ingescheepte gevangenen overleefden er slechts 16 de ramp. Van de 368 pagina’s is maar een paar
pagina’s aan de ramp gewijd. De studie gaat niet zozeer over de ramp, als wel over het transport van de tot slaaf gemaakten.”
Klik hier om de volledige bespreking te downloaden.
Een koloniale biografie over Anton de Kom
Vol verwachting kocht ik het boek van Alice Boots en Rob Woortman: Anton de Kom. Biografie 1898-1945 / 1945-2009. Wat een teleurstelling is het geworden!
De figuur van Anton de Kom is in de jaren zestig herondekt door de progressieve Surinaamse studentenbeweging in Nederland onder leiding van mensen als Ruben Liew Paw Sam en Eddy Jharap. Zij brachten een roofdruk uit nadat het boek sinds de eerste publicatie in de jaren dertig in de vergetelheid was geraakt.
Wat was zo bijzonder aan Anton de Kom? Hij was de eerste Surinamer die het durfde om het kolonialisme te beschrijven zoals het echt was: als een systeem van uitbuiting en onderdrukking. Zijn boek Wij Slaven van Suriname leverde een totaal ander perspectief van slavernij en koloniale geschiedenis: die van strijd tegen onderdrukking en uitbuiting.
Zijn benadering staat haaks op de traditionele geschiedenisboeken over Suriname waarin het kolonialisme wordt verheerlijkt.
Dat is de kern van het verhaal van Anton de Kom.
Wat hebben Boots en Woortman van zijn verhaal gemaakt? Ze beschrijven het kolonialisme vanuit het perspectief van de kolonisator: als een systeem dat erop gericht was achtergestelde mensen naar een hoger niveau te tillen.
En De Kom was iemand dat dat eigenlijk ook vond en eigenlijk een mooischrijver was in plaats van een analyticus.
Laten we kijken naar enkele passages uit het boek.
De Kom heeft veel ontleend aan het 19de eeuwse boek van Wolbers over de geschiedenis van Suriname. De auteurs schrijven: “Omdat hij ook van Wolbers’ boek veel tekst letterlijk overneemt, slaagt hij er niet in het perspectief van de blanke gouverneurs naar de opstandelingen te verleggen.” (p.85).
Ze hebben het over Wij Slaven van Suriname en hebben daarin geen ander perspectief kunnen ontdekken dan die van de blanke gouverneurs. Welke boek hebben ze gelezen, vraag ik me af.
Als De Kom feiten vermeldt vanuit dat ander perspectief, dan maken ze een vergelijking met Multatulti en diens verzonnen verhaal over Saïdjah en Adinda, waarmee ze suggereren dat De Kom fantaseert over slavernij: “Zijn inspanning om de slaven zo menselijk mogelijk voor te stellen komt voort uit dezelfde motieven die Multatuli heeft als hij de Max Havelaar verlevendigt met vertellingen over de inlanders, zoals in het beroemde verhaal van Saïdjah en Adinda. Zo schrijft Anton meelevend over de slavin Sery, die door blanke soldaten wordt gegeseld maar haar broeders en zusters niet verraadt.” (p. 84-85).
De terminologie – ze praten over slaven, terwijl tegenwoordig antikolonialisten de term enslaved (tot slaaf gemaakt) gebruiken – verraadt hun opstelling in de slavernijdiscussies. Maar erger nog is de suggestie alsof het verhaal van de moedige strijd van vrouwen tijdens slavernij een verzonnen verhaal is.
Boots en Woortman wantrouwen De Kom’s intenties om eenheid onder Surinamers te brengen, waarvoor hij zo hartstochtelijk pleitte in zijn daden en woorden. Zo beschrijven ze een reactie in het koloniale blad De Banier: “In De Banier van 25 januari verschijnt een ingezonden stuk waarin de aantrekkingskracht van Anton wordt verklaard door het feit dat Hindostanen en Javanen de meest ´eenvoudigen van geest´ zijn.”
Vervolgens vragen de auteurs zich af: “Heeft Anton zich bewust gewend tot de contractarbeiders om daar zijn succes te behalen zoals vaker wordt beweerd? Was de aandacht van Anton voor deze arbeiders een kwestie van tactiek?”
Ze concluderen: “Vanuit zijn concept van eenheid en organisatie vond Anton dat alleen een gesloten front tegen het koloniaal bewind uitkomst kon brengen en dat de reden zijn waarom hij zich ingespannen heeft voor de Javanen en de Hindostanen. Maar zijn bedoelingen zijn, zoals wel vaker, door de omstandigheden ingegeven.” (p. 122-123).
Waar baseren ze dit wantrouwen op: niet op feiten, maar op hun eigen koloniale visie over de geschiedenis van Suriname en de strijd tegen het kolonialisme. Ze nemen de koloniale gedachte over dat Javanen en Hindostanen ‘eenvoudigen van geest’ waren en geen legitieme redenen hadden om zich te verzetten tegen het kolonialisme. Ze gaan vervolgens door op die redenering en proberen uit te leggen dat De Kom uit opportunistische redenen zich tot deze simpele geesten heeft gericht. Het is een interpretatie en geen onderbouwing met feiten. Ze kunnen gewoonweg niet geloven dat de intenties van De Kom oprecht waren.
Hun koloniale visie komt het duidelijkst tot uiting in de volgende passage: “Anton mag zijn gepassioneerde lezingen in het communistisch circuit dan beëindigen met de leuze die hij overneemt van de CPH: ‘ Indonesië, Curaçao en Suriname los van Holland, NU!’, het is in wezen niet het pleidooi dat hij in zijn boek Wij slaven van Suriname houdt. Intelligent als Anton is, beseft hij heel goed dat er meer verschillen zijn tussen Nederlands-Indië en Suriname, dan alleen de omvang van land en bevolking. Indië heeft een eigen oude cultuur en een eigen bestuurselite. Suriname kent maar weinig intellectuelen en de enkeling die zich roert, zoals Doedel is van gemengde afkomst. De voormalige slaven krijgen nauwelijks een kans zich te ontwikkelen en de contractarbeiders komen uit de armste lagen van de bevolking in hun thuislanden. Het ontbreekt de Surinaamse bevolking aan een bestuurlijke elite, een basis waarop de onafhankelijkheid kan drijven. Omdat Anton zich nergens uitspreekt over de aard van een zelfstandig Suriname,blijft het moeilijk na te gaan wat zijn exacte ideeën daarover waren. Het is zeker dat hij autonomie voor het Surinaamse volk opeiste, maar de vorm die deze moest aannemen, blijft onduidelijk.” (p. 190)
Hier praat niet Anton de Kom maar het duo Boots en Woortman die gewoonweg niet accepteren dat De Kom al voor de Tweede Wereldoorlog – vooruitlopend op de Surinaamse nationalistische beweging – al de roep om onafhankelijkheid had gelanceerd. Ze construeren een eigen redenering die ze in de schoenen van De Kom schuiven.
De Kom moet wel erg dom zijn, om te pleiten van onafhankelijkheid van het kolonialisme, zoals de ongeletterde slaven van Haïti wel erg dom zouden zijn om te strijden voor afschaffing van het kolonialisme. De ongeletterde Creolen, Hindostanen en Javanen hadden geen reden om tegen het kolonialisme te willen zijn. Ze moesten gewoon meer onderwijs krijgen en dan zouden ze wel begrijpen dat de Nederlandse kolonisator het zo goed meende met hen. Dat is wat De Kom volgens deze Nederlandse auteurs zouden hebben gevonden, maar leveren niet de feiten om hun argumentatie te onderbouwen.
De Kom vertelt in Wij Slaven van Suriname gepassioneerd over onderdrukking en de strijd daartegen. Die passie is overgenomen door nieuwe generaties van Surinamers, waaronder veel Afro-Surinamers. De auteurs zijn daar niet blij mee. Ze schrijven: “Toch vindt menigeen dat de Afro-Surinamers zich niet te veel met dat verleden moeten bezighouden, dat zij afstand moeten nemen om vooruit te kunnen kijken. Zij vinden dat mensen die voortdurende blijven wijzen op het slavernijverleden en dat aanvoeren als bron van hun problemen in hun persoonlijk of maatschappelijk functioneren, kiezen voor de ‘slachtofferrol’.” (p. 444)
Het is opvallend dat de auteurs het alleen over één aspect van de Surinaamse slavernij-geschiedenis hebben (de onderdrukking) en niets vermelden over het andere aspect: de strijd tegen onderdrukking. Ze vinden het gepraat over de slavernijgeschiedenis, maar gezeur, omdat dat gezeur een kant laat zien van de Nederlandse (!) geschiedenis die ze liever willen verzwijgen: een geschiedenis van een barbaarse en ongeciviliseerde misdaad tegen de menselijkheid, zoals de Verenigde Naties nu de periode van slavernij heeft bestempeld.
Hun pleidooi komt erop neer dat Surinamers niet meer over hun geschiedenis moet zeuren. Maar gedurende enkele honderden jaren kende Suriname geen andere geschiedenis van de geschiedenis van slavernij. Er was geen geschiedenis van grote schilders en zwarte koningen in Suriname. In Nederland wordt geschiedenis zo essentieel geacht in de identiteit van een land, dat er een nationaal historisch museum is opgericht en er een canon is ontworpen voor een 50-tal thema’s in de Nederlandse geschiedenis die de identiteit van het land bepalen.
Als het aan deze auteurs ligt, moeten Surinamers ophouden met hun geschiedenis te bestuderen.
Waar Anton de Kom een daad verricht waar ze nu echt achter staan (geweldloos verzet), dan beschrijven ze die daad niet als Surinaams, maar als Nederlands (!):“Na zijn arrestatie zal het gerucht dat Anton een opstand zou hebben willen ontketenen tot op de dag van vandaag hardnekkig voortleven. Eens te meer blijkt dat Anton weliswaar een revolutionair was, maar zijn doelen niet met geweld wilde bereiken. Met zijn inmiddels Nederlandse visie heeft hij de zaak juridisch bestudeerd.” (p. 127).
“Zijn inmiddels Nederlandse visie”! Hoe verzinnen ze het? De Nederlandse visie in Suriname kwam tijdens de opstand van De Kom neer op het vermoorden van geweldloze demonstranten die de vrijheid eisten van De Kom!
De auteurs proberen maar steeds duidelijk te maken dat De Kom geen revolutionair en geen communist was.
Ze stellen zich de vraag (en geven het antwoord): “Wat was Anton de dan wel? In de eerste plaats was Anton schrijver, zo voelde hij dat zelf ook. Daarnaast was hij een activist, die opkwam voor zelfbestuur van zijn land.” (p. 456)
Dit boek gaat niet over de visie van De Kom, maar over de visie van Boots en Woortman over kolonialisme in Suriname: en die staat aantoonbaar haaks op die van De Kom.
Sandew Hira
p.s. Dit artikel verscheen eerder als een column in
Starnieuws