Categorie archieven: Nieuws

Diversiteit en inclusie op de kieslijst

Op woensdag 20 oktober 2020 organiseert het Montesquieu Instituut een paneldiscussie over diversiteit en inclusie op de kieslijst. Hoe wordt diversiteit bijvoorbeeld zichtbaar op de kandidatenlijsten voor de Tweede Kamerverkiezingen van volgend jaar? En welke stappen zetten politieke partijen concreet om inclusief te worden en dat ook te blijven? De politiek – de volksvertegenwoordiging – zou alle burgers moeten representeren, maar voldoet zij daar ook aan op dit gebied? Sandew Hira houdt de inleiding. Daarna volgt een paneldiscussie met Wilma Kieskamp (Trouw), Devika Partiman (oprichter van Stem op een Vrouw) en Imane Nadif (GroenLinks-bestuurslid met de portefeuille Diversiteit, inclusie en externe relaties). Marleen de Rooy (NOS) modereert het debat.

Datum: woensdag 7 oktober 2020 van 17.15 tot ca. 18.30 uur

Locatie: Livestream en Internationaal Perscentrum Nieuwspoort, Lange Poten 10 te Den Haag.

Waarom Pieter Emmer een racist is

Sandew Hira, 4-9-2020

Pieter Emmer heeft aangifte wegens smaad gedaan tegen journalist Gerri Eickhof die hem een “racistische professor” heeft genoemd. In het verleden heb ik Emmer vaker aangeduid als een racist. Ik zal hier het materiaal bij elkaar halen om dat te onderbouwen.

Wat is racisme?

Racisme is een systeem van economische, sociale, politieke en culturele instituties die mensen indeelt naar superieure en inferieure mensen en sociale groepen op basis van biologische of culturele kenmerken. Een voorbeeld van een culturele institutie is de universiteit die kennis produceert. In de productie van kennis manifesteert racisme zich in o.a. publicaties die zwarte mensen als inferieure mensen portretteren.

Zwarte mensen hebben geen menselijke gevoelens van vrijheid

Pieter Emmer portretteert zwarte mensen als inferieure mensen. Hoe doet hij dat?Hij ontkent dat zwarte mensen algemene menselijke gevoelens hebben. Vrijheid is een algemeen menselijke behoefte. Vrijheid is het aangeboren gevoel van mensen om vrij te willen zijn van dwang van derden. Slavernij was een systeem waarin zwarte mensen eigendom waren van witte mensen en in hun boekhouding werden genoteerd naast andere levende bezittingen zoals kippen en varkens. Een totslaafgemaakte zwarte mens, die moeder of vader kon zijn, die in ieder geval een kind was van een moeder en vader, kon worden verkocht zoals je vee of andere eigendommen zoals meubels verkocht. Een meubel of een varken kent geen menselijke gevoelens, maar een totslaafgemaakte zwarte mens kent die gevoelens. Als je dat ontkent, bent je een racist.

In 2006 schrijft hij dat opstanden van totslaafgemaakten niet veel voorkwamen en dat dat een teken was dat ze geen menselijke gevoelens van vrijheid kennen. Emmer: “But, in the slaves did finally revolt, it was not to combat or put an end to the institution of slavery.”[1]

Hij werkt dat idee uit in 2008, toen hij schreef: “There is no indication that either the insurgent slaves or the maroons ever had the intention to abolish slavery and to strive towards general slave emancipation.”[2]

Hij ontkent dat zwarte mensen het aangeboren menselijke gevoel van vrijheid hebben. Dat is racisme. Emmer presenteert zijn opinie en zijn waardeoordeel als een feit dat voorkomt uit historisch onderzoek die hij als historicus heeft verricht. Maar je hebt geen historisch onderzoek nodig om vast te stellen dat zwarte mensen net als witte mensen menselijke gevoelens hebben. Zwarte mensen hoeven dat niet te bewijzen net zoals witte mensen niet hoeven te bewijzen dat ze menselijke gevoelens hebben. Vrijheid is een aangeboren menselijk gevoel.

Overigens laten historische bronnen over slavernij zien dat zwarte mensen zichzelf zagen als mensen en niet als dieren die geen menselijke gevoelens kennen, maar dat onderzoek hoef ik hier aan te dragen net zoals Emmer geen onderzoek hoeft aan te dragen waaruit blijkt dat witte mensen menselijke gevoelens hebben.

Emmer wijdt uit over het gebrek aan menselijke gevoelens van zwarte mensen. Hij schrijft: “The fact that the slaves did not strive to abolish slavery does not indicate that the slaves in the Dutch Caribbean were not interested in more freedom to manage their own time. They wanted time to tend their own gardens, to sell their produce at other plantations or at slave markets, to go fishing and hunting and to own guns, to visit relations at other plantations and to stay away from their plantation from time to time. And in many ways, the slaves had their way.”[3]

Net als een ezel of een koe was de totslaafgemaakte zwarte mens tevreden als hij zijn fysieke behoefte kon bevredigen. Geestelijke behoeften als een menselijke behoefte aan vrijheid kende de zwarte mens volgens Emmer niet.

Emmer gaat nog verder in zijn racisme. Niet alleen hebben zwarte mensen geen menselijke gevoelens van vrijheid, ideeën over vrijheid kunnen ze niet zelf produceren. Die moeten ze halen van witte mensen. Zonder witte mensen zouden ze geen idee hebben wat vrijheid is. Emmer: “The economic advantages of slavery allowed the slaves to have higher incomes in kind such as better food, clothing, housing and medical care. Without the free labour ideology from Western Europe and North America, the slave trade to the Dutch Caribbean as well as slavery would have lasted much longer than it actually did.”[4]

Hier stelt hij dat het idee van vrije arbeid afkomstig is van witte mensen (Europeanen) en zwarte mensen zelf geen concept van vrijheid hebben. Als Europeanen geen concept van vrijheid hadden geformuleerd, zouden zwarte mensen veel langer in slavernij hebben verkeerd omdat ze daar geen bezwaar tegen hadden. Dat bezwaar tegen slavernij kwam van witte mensen.

Hij verwijst naar de opstand van totslaafgemaakte zwarte mensen op Curaçao in 1795. Tula, de leider van de opstand, had verklaard dat Nederland slavernij moest afschaffen zoals Frankrijk dat had gedaan na de Franse revolutie van 1789. Emmer stelt dat de zwarte mens Tula geen idee van vrijheid en hij het van witte Fransen moest leren. Dat is puur racisme en nog wel in de 21ste eeuw. Emmer: “Again Tula referred to the liberation of the French slaves and to the fact that the Netherlands should also liberate its slaves as the country had been occupied by France. There is no doubt that the Curacao slave rising of 1795 had its roots in abolitionism in Europe and was not based on a separate abolitionist ideology originating in the Caribbean.”[5]

Zwarte mensen vinden fysieke mishandeling prima

Ieder mens vindt fysieke mishandeling verschrikkelijk. Witte mensen willen niet geslagen of met een heet ijzer gebrandmerkt worden. Ze willen niet gezien worden als eigendom van andere mensen. Dat is een aangeboren gevoel. Het is niet iets dat je leert op school.

Emmer ontkent dat zwarte mensen die menselijke gevoelens hebben van afkeer van fysieke mishandeling. Hij schrijft in 2003 dat het brandmerken van zwarte totslaafgemaakten twee keren voorkwam in de reis van Afrika naar Amerika: “Een keer als ze aan boord van het Europese slavenschip kwamen en een keer als ze aan het einde van de reis op de plantage arriveerden.” Volgens Emmer werd dat als positief ervaren: “Ze zagen het als bewijs dat hun nieuwe eigenaar voor hen zou zorgen.[6] Zwarte mensen ontberen dat gevoel van afkeer voor fysieke mishandeling door witte mensen. Sterker nog, ze vonden het prima en zagen het als een bewijs van goede zorg van die witte mensen, niet als mishandeling. Je bent een racist als je dit allemaal beweert.

De techniek van Emmer

De techniek die Emmer gebruikt is simpel: bewijs dat het niet zo is. Hij doet voorkomen alsof dit een kwestie is van wetenschappelijk onderzoek. Als je beweert dat zwarte mensen niet van slavernij houden, kom dan met je bewijzen, want ik, Emmer, zie in de archieven dat slavernij honderden jaren heeft geduurd en witte mensen het hebben afgeschaft. Kom met je historische bewijzen om aan te tonen dat dat niet zo is.

Mijn antwoord is: het is een grove racistische belediging om te eisen dat zwarte mensen hun menselijkheid wetenschappelijk moet bewijzen. Dit is een kwestie van beschaving en de racist Emmer ontbeert die ten enenmale.

[1] Emmer, P.C. (2006): The Dutch slave trade 1500-1800. Berghahn Books. New York, Oxford, p. 4.

[2] Emmer, P.C. (2008): Who abolished slavery?. Resistance and accommodation in the Dutch Caribbean. Paramaribo, p. 15.

[3] Idem, p. 18.

[4] Idem, p. 19.

[5] Idem, p. 16.

[6] Emmer, P.C. (2003): De Nederlandse slavenhandel 1500-1850. De Arbeiderspers. Amsterdam,  p. 250-252.

Collaboratie tijdens de Duitse bezetting van Nederland

Sandew Hira

4-9-2020

 

Discussie

Op Facebook is er een discussie geweest tussen Orville Breeveld en mij over de rol van collaborateurs in de trans-Atlantische slavernij. Breeveld, de zoon van Hanna Belliot, verkondigde vol trots in de media dat zijn moeder in 2002 weigerde de Ghanese Ashanti-koning Osei Tutu II te ontmoeten toen die een bezoek bracht aan de Bijlmermeer. Belliot was toen wethouder. Osei Tutu II zou een nazaat zijn van Afrikaanse slavenhandelaren. Ik stelde twee vragen bij zijn actie.

  1. Het beeld alsof miljoenen Afrikanen lijdzaam zich lieten kidnappen klopt niet. Er was verzet, en die werd ook nog eens geleid door de leiders uit die tijd: koningen en koninginnen. Veel Ashanti’s zijn ook tot slaaf gemaakt. Hoe weet Belliot dat Osei een afstammeling is van die koningen die gecollaboreerd hebben en niet van Ashanti’s die zelf gekidnapt waren en Ashanti’s die gestreden hebben tegen de witte slavenhandelaren. Heeft ze de stamboom van Osei Tutut II uitgezocht? Waar zijn de resultaten van dat onderzoek. Of is het gewoon gebaseerd op een algemene Eurocentrische beeld van de trans-Atlantische slavernij waarbij geen onderscheid gemaakt wordt tussen slachtoffers en collaborateurs.
  2. De Nederlandse pers roemde het gedrag van Belliot. Onder de titel “Koning versus de koningin” prees het dagblad de houding van wethouder Belliot die de koningin van de Bijlmer werd genoemd. Weet iemand of Belliot ooit heeft opgeroepen om Koningin Beatrix te boycotten vanwege de zeer goed gedocumenteerde rol van het Nederlandse koningshuis in de internationale slavenhandel en andere misdaden tegen de menselijkheid in de Nederlandse koloniën?

Het antwoord van Breeveld was: “Mijn moeder heeft vele tientallen jaren gewerkt aan het verbeteren van de levenskwaliteit van duizenden zwarte mensen, ouders en kinderen. U weet duidelijk niet waarover u praat. Misschien kunt u een gedegen onderzoek doen betreft de bijdrage van mijn moeder aan het welbevinden van zwarte mensen.” Met andere woorden: goede mensen maken geen fouten.

Belliot heeft een koninklijke onderscheiding gehad. Van het koningshuis is bewezen dat ze actief hebben deelgenomen aan slavenhandel en slavernij. Belliot heeft nooit opgeroepen om het Koninghuis om deze reden te boycotten. Ze heeft haar koninklijke onderscheiding niet teruggegeven.

In de discussie heb ik verwezen naar de collaboratie van (Joodse) Nederlanders tijdens de Duitse bezetting en in de Holocaust vernietigingskampen. Ik gaf aan dat de last van die collaboratie niet drukt op de schouders van de slachtoffers. Dat is moreel gezien ook een correcte houding. In het geval van de trans-Atlantische slavernij stelt Breeveld zich op het standpunt dat het wel degelijk correct is om de schuld van de collaborateur op de schouders van het slachtoffer te leggen.

In dit artikel breng ik de documentatie bij elkaar over de collaboratie in Nederland en in de vernietigingskampen.

Ik put daarbij uit twee bronnen:

  1. Het veertiendelige werk van Lou De Jong (uitgebracht in 29 banden): Jong Het Koninkrijk der Nederlanden tijdens de Tweede Wereldoorlog 1969-1991. Den Haag.
  2. Het boek van J. Breukers, J.: Politie en bezettingstijd. Nederlands Politie Museum. 2010.

Op 10 mei 1940 vielen de Duitsers Nederland binnen. In de Nederlandse geschiedenis wordt deze actie aangeduid als een “bezetting”. Nederlandse historici karakteriseren de bezetting van Suriname als een “ontdekking”. Suriname werd betiteld als een Nederlandse kolonie. Nederland is nooit betiteld als een Duitse kolonie.

Na vijf dagen strijd gaf het Nederlandse leger onder leiding van generaal Winkelman zich over. De regering en het Koninklijk Huis vluchtten naar Engeland.

Wijs de bezetter de weg in Nederland

De Jong geeft een beschrijving van de ontvangst van de Duitsers door Antoon Coolen die een voorval beschrijft bij een van de bruggen over de Noordbrabantse Dommel die opgeblazen is: ”Een der heen-en-weer rijdende auto’s van de Duitsers houdt plotseling in. Officieren staan er overeind in met hun kaart en wenken een troepje nieuwsgierige burgers dichterbij. Ze komen haastig en bereidwillig en reikhalzen rond de auto om de vraag in het Duits te verstaan. Op de kaart van de Duitsers is sprake van een houtzaagmolen in de buurt en nu willen de Duitsers weten waar die molen is, want ze moeten hout hebben voor een noodbrug over de Dommel. De mensen redetwisten even onder elkaar of die molen er nog is, ja dan neen, en spannen zich in om de Duitsers de inlichtingen te geven die ze vragen. Ik nader het troepje om de auto en waarschuw de mensen dat het geven van inlichtingen aan de vijand verboden is en dat de vijand er ook niet toe kan verplichten. Ik houd zelfs een kleine toespraak dat het geen spelletje is, dat hun eigen broers of zonen misschien zich ergens doodvechten en dat zij zich hier haasten om de Duitsers te helpen … Maar ginds – neen, wat zijn we voor een volk? Een aantal vrouwen is buiten haar huizen gekomen met schalen waarop koffie dampt, zij gaan er mee naar de Duitsers die hun kaarten opvouwen en lachen’.”[1]

Een andere journalist in Rotterdam beschrijft een soortgelijk geval: “Door Rotterdam rijden op 15 mei, daags na het bombardement, Duitse legerauto’s, ‘Ik ergerde mij aan de ongewone gedienstigheid mijner Rotterdamse medeburgers die in vloeiend Duits de ongenode gasten wegwijs maakten. Mijn ergernis die zich uitte in een reeks van verwensingen aan het adres van deze behulpzame stadgenoten.'”[2]

De medewerking van de media

De nieuwsvoorziening in Nederland werd geregeld door het Algemeen Nederlands Persbureau, dat in 1934 was gericht door de Nederlandse Dagblad Pers waarin 94 kranten waren verenigd. De Nederlandse directie ontsloeg alle Joods medewerkers op staande voet “en voegde er de schriftelijke mededeling aan toe dat omgang met de vroegere collega’s verboden was; in de dagen die volgden, weigerden enkelen hunner bij toevallige ontmoetingen de ontslagenen ook maar aan te zien.”[3]

Op 17 mei 1940 ontving de gehele Nederlandse dagbladpers instructies van de militaire bevelhebber die aangaf dat het verboden was om iets te publiceren dat voor Duitsland in enig opzicht nadelig zou kunnen zijn dan wel van militair voordeel voor de Geallieerden. Ook moesten alle media Joodse medewerkers ontslaan. De Jong: “Het algemeen bestuur van de vereniging ‘De Nederlandse Periodieke Pers’ ried zijn leden aan, de voor de dagbladen geldende richtlijnen te volgen maar ging nog een stap verder: het stelde haastig een dagelijks bestuur in, waarvan het voorzitterschap toevertrouwd werd aan een NSB’er. Dat was H. J. Kerkmeester, directeur van Het Nationale Dagblad.”[4]

Nederland kende omroepverenigingen. De Jong: “Alle omroepverenigingen deden, zij het met variaties, hun best, de Nederlands-Duitse samenwerking te bevorderen. Niet alleen uit hun programma’s bleek dat, maar ook uit de redactionele inhoud der programmabladen die door de omroepverenigingen uitgegeven werden. Naar verhouding bleef de NCRV het stugst tegen de Duitsers; KRO en Avro papten het meest met de Duitsers aan.”[5]

Het overheidsapparaat

Nederland werd bij decreet van 18 mei 1940 onder het bestuur van een Rijkscommissaris gesteld (Arthur Seyss-Inquart), die bevoegd was om verordeningen uit te vaardigen, die kracht van wet hadden. De secretarissen-generaal van de Haagse departementen waren de in rang hoogste Nederlandse bestuurders. De Jong: “De secretarissen-generaal die vanuit hun vooroorlogse positie al de neiging hadden, alles wat naar onrust zweemde, af te keuren, meenden bepaald dat het op hun weg lag, verzet tegen te gaan en, waar nodig, actief te bestrijden: veel beter zou het zijn indien het gehele land in volledig vertrouwen de competente leiding aanvaardde die zij zelf meenden te geven. Ook de regering te Londen moest zich niet meer met de zaken bemoeien.”[6]

Hij vervolgt: “Toen er in juni ’40 klachten van de bezetter kwamen dat Duitse burgers die in het oosten des lands woonden, geboycot werden, ja ‘als lucht beschouwd’, de secretarissen generaal onmiddellijk Mr. J. B. Kan (een populair oud-minister, lid van de Raad van State) naar Twente en de Achterhoek zonden om er de in vergadering samengeroepen burgemeesters op te wijzen dat dergelijke gedragingen ‘ernstige afkeuring’ verdienden.”[7]

De Nazi’s voerden een Ariërverklaring in waarin Nederlanders verklaarden dat ze geen Jood waren. De secretarissen-generaal stuurden deze verklaringen rond. Iedereen in het ambtenarenapparaat moest ze ondertekenen. Hiermee werden de Joden van de niet-Joden gescheiden. De Joden werden op staande voet ontslagen. Zij moesten de namen van zijn ouders en grootouders opgeven alsmede gegevens over hun inkomen en vermogen. Er waren niet of nauwelijks weigeringen, ook niet uit Joodse kring. De Jong: “De ingevulde formulieren stroomden naar Den Haag toe. Het waren er ver over de tweehonderdduizend, daaronder verscheidene van personen die zich korte tijd later als verzetsstrijders nauwelijks meer konden indenken dat zij de Ariërverklaring ingevuld hadden.”[8]

De Hoge Raad, het hoogste rechtscollege van Nederland, had een Joodse president, mr. Lodewijk Ernst Visser. De raad zou bij alle anti-Joodse maatregelen betrokken zijn. De Jong: “In twee vergaderingen overwoog de Hoge Raad welke houding het college zou innemen. Met grote meerderheid van stemmen (vermoedelijk twaalf tegen vijf) besloot de raad, het invullen der Ariërverklaring niet te weigeren.”[9]

Onderwijs en bibliotheekwezen

De schoolboeken moesten worden doorgelicht en gezuiverd van “onjuiste” informatie. Een commissie van achttien medewerkers uit het openbaar en bijzonder onderwijs onder leiding van Prof. Van Dam controleerde in twee maanden niet minder dan 9.000 boeken op hun inhoud. Ruim 400 werden uit de circulatie genomen en in enkele honderden moesten wijzigingen worden aangebracht. De Jong: “Dit ingrijpen werd door de confessionele onderwijsorganisaties aanvaard.”[10]

Het bestuur van de Centrale Vereniging voor Openbare Leeszalen en Bibliotheken riep een eigen ‘leescommissie’ in het leven gaf “instructies plus bijbehorende titellijsten regelmatig door en controleerde of men er zich aan hield.”[11]

Op basis van de registratie van Joden werd een segregatie maatregel ingevoerd. Joodse en niet-Joodse kinderen werden bij het onderwijs gescheiden. In Duitsland was die scheiding al doorgevoerd. Joodse kinderen moesten aparte scholen bezoeken. Aan de universiteiten en hogescholen werden geen Joden meer toegelaten.

De Jong: “Er zijn, voor zover ons bekend, slechts twee leerkrachten geweest (twee onderwijzeressen uit Haarlem, mej. A. M. Taselaar en mej. H. Joosten) die in de segregatie aanleiding vonden, het onderwijs de rug toe te keren; wat de burgemeesters betrof, was er slechts één, die van Enkhuizen, J. C. Haspels, die hardnekkig weigerde, van Dams instructies op te volgen. Hij protesteerde schriftelijk, hij protesteerde ook mondeling, er van Dam eind september in een onderhoud op wijzend dat wat deze deed, dwars tegen de Grondwet inging. ‘De heer van Dam’, aldus Haspels later, ‘stemde volmondig toe dat ik juridisch gelijk had, doch ‘bevel is bevel’. Aan dat bevel, hadden ook de gemeentebesturen in den lande zich alom, en prompt, gehouden.”[12]

De Joodse Raad

Net als in Duitsland moest de Joodse gemeenschap in Nederland een Joodse Raad vormen, die de Duitsers zou helpen bij het uitvoeren van hun beleid. Op 12 februari 1940 werd de Joodse Raad gevormd. Op 13 februari riep zij op om alle vuur-, slag- of steekwapenen uiterlijk de volgende dag voor één uur ’s middags bij het politiebureau op het Jonas Daniël Meyerplein in te inleveren.

In april 1941 begon Het Joodse Weekblad als orgaan van de Joodse Raad te verschijnen en in een hoge oplage. De Jong: “Dat blad had in de ogen van de bezetter een duidelijke functie: de Joden moesten geïsoleerd worden, niet-Joden dienden niet te weten wat ten aanzien van de Joden gedecreteerd werd; er was dus behoefte aan een uitsluitend voor Joden bestemd mededelingenblad.”[13]

De Joodse Raad kreeg de opdracht om een volledige opgave te doen van alle in het land aanwezige Joodse niet-commerciële verenigingen en stichtingen. In de herfst van 1940 al bijna duizend aangemeld bij de procureurs-generaal.

Om de Joodse gemeenschap te kunnen controleren was een volledige administratie noodzakelijk. Er moest een cartotheek worden samengesteld met namen en adressen van alle Joden in Nederland. De Joodse Raad kreeg de opdracht om die cartotheek samen te stellen uit de centrale bevolkingsregister. De Jong: “De voorzitters van de Joodse Raad hadden spoed betracht: al op 22 oktober was bij de rijksinspectie een eerste groep van twintig tot vijf-en-twintig Joodse typistes naar binnen getrokken die hun eigen schrijfmachines, tafeltjes en stoelen meebrachten (er kwam later nog een ongeveer even sterke tweede groep uit Amsterdam bij), en die typistes namen alle gegevens van de Joodse persoonsformulieren op kaarten over, beginnend met de formulieren van de Duitse Joden. De kaarten werden naar de bureaus van de Joodse Raad in Amsterdam overgebracht. Daar werden ze gesorteerd, ‘o.a, naar geslacht, naar het zijn van vol-Jood, half-Jood of kwart-Jood en naar de huwelijkse staat’; daar waren een dertig tot veertig hulpkrachten voor aangetrokken. Hun werd, aldus een van die hulpkrachten, de journalist L. A. Pam (die na overleg met de redacteuren van Het Parool bij de Joodse Raad in dienst getreden was) ‘na enige dagen … op last van de heren Asscher en Cohen bekendgemaakt dat er geldelijke premies zouden worden uitgeloofd voor degenen die een bijzonder groot aantal kaarten op één dag (sorteerden).”[14]

De volgende stap in het invoeren van apartheid in bezet Nederland was de invoering van de Jodenster. Joden moesten in het publiek leven als zodanig herkenbaar zijn. In Zuid-Afrika en de Verenigde Staten werd huidskleur gebruikt als herkenningsmiddel. Er werden Die sterren 570.000 sterren (geel met daarop het woord ‘Jood’ in quasi-Hebreeuwse letters) waren uit Polen overgebracht.

De Jong: “De bedoeling was dat de Joodse Raad de distributie der Jodensterren voor zijn rekening zou nemen. Men was er intussen aan Duitse kant niet geheel gerust op, hoe de twee voorzitters van de Joodse Raad zouden reageren…. Welnu, Aus der Fünten deelde die woensdag om vier uur precies aan Cohen en Asscher mee dat elke Jood van zondag 3 mei af in het publiek een Jodenster moest dragen en dat daaromtrent nog diezelfde avond, 29 april, een bericht in de pers zou verschijnen….

“Slechts drie dagen voor de distributie! Het leek een onmogelijke opgave. Cohen, wellicht door Asscher vergezeld, begaf zich van de Zentralstelle onmiddellijk naar het hoofdbureau van de Joodse Raad aan de Nieuwe Keizersgracht en riep er zijn voornaamste stafleden bijeen: er moest doorgewerkt worden, de gehele avond, desnoods de gehele nacht. De stafleden brachten die instructie aan het gehele personeel over. Eén was er die, toen hem uitgelegd was wat er gedaan moest worden, weigerde te blijven: de oud-journalist Pam die in de voorafgaande maanden Het Parool van inlichtingen voorzien had. Hij werd door Meijer de Vries op staande voet ontslagen.

Het werk begon. De voorraad Jodensterren werd opgehaald. Nagegaan werd, hoeveel er naar elke plaatselijke vertegenwoordiging van de Joodse Raad gezonden moesten worden. Die hoeveelheden werden afgeteld en ingepakt. Ook werd vastgesteld, in welke lokalen in Amsterdam de uitreiking zou geschieden waarbij de ontvangers per ster een z.g. textielpunt zouden moeten afstaan”en vier cent zouden moeten betalen (de Joodse Raad moest namelijk de fabricagekosten in een ronde som aan de Zentralstelle [SH: Centraal Bureau voor Joodse Emigratie] voldoen). Er werd voor de Amsterdamse Joden een circulaire opgesteld die aangaf waar de verkoop geschiedde en die onmiddellijk in twaalfduizend exemplaren gedrukt werd. De verspreiding van die circulaires werd voorbereid. Men werkte tot vier uur ’s nachts door. Op donderdag 30 april, ’s morgens vroeg, lagen aile pakken voor de honderden gemeenten waar nog Joden woonden, gereed en waren, wat Amsterdam betrof, alle noodzakelijke voorbereidingen getroffen…

“Hoe waren de reacties binnen de Joodse volksgroep als geheel? ‘De kinderen vonden het leuk’, schreef een van de zoons van Voet, het lid van de Joodse Raad.”[15]

De bezetter had een volgend doel: het onteigenen van de bezittingen van Joden. De Joodse Raad moest daarin een belangrijke rol spelen. De Jong: “Het gehele apparaat van de Joodse Raad, met inbegrip van de Expositur, zou dus weer ingeschakeld moeten worden, nu om de bezittingen van de bijna honderdtwintigduizend Nederlandse Joden te registreren. Een gigantische taak!”… Zes dagen na de vergadering waarin de Joodse Raad ‘principieel’ besloten had, aan de registratie mede te werken, op 16 juni, ondertekende Seyss-Inquart een geheim decreet waarin hij nauwkeurig aangaf, aan welke Duitse instanties het meubilair, het huisraad en de kunstvoorwerpen die eigendom waren van de te deporteren Joden, ter beschikking gesteld zouden worden.”[16]

Er werden in navolging van Duitsland in Nederland werkkampen ingericht waar Joden verplicht werden om te werken. De Joodse Raad moest daarbij hepen. Ze liet de cartotheek raadplegen en enkele dagen later kregen de eerste Amsterdamse Joden die nog normale arbeid verrichtten, plotseling een oproep, om zich te laten keuren voor uitzending naar een werkkamp. De Jong: “Uit Amsterdam waren per 1 april’ 42 ruim een-en-twintighonderd Joden naar de Joodse werkkampen gezonden. Rodegro [SH: een Nazi-officier] gaf in de loop van die maand opdracht, er duizend aan toe te voegen, en begin mei (de Jodenster was inmiddels ingevoerd, de deportaties naderden) kondigde hij Cohen, Asscher en Meijer de Vries aan, dat zij ‘moesten rekenen met grote hardheid en dat geen arbeitsfähige Jood beneden zestig of vijf-en-zestig jaar in Amsterdam zou blijven.” Joodse werkkampen waren er nu niet alleen in Drente, maar ook in Groningen, Friesland, Overijssel, Gelderland en Noord-Brabant (plus, voor recalcitrante elementen, een strafkamp in Friesland)… Er zijn in totaal van januari’ 42 af ca. vijf-en-zeventighonderd Joden naar de werkkampen gezonden.”[17]

De deportatie van Joden naar werk- en vernietigingskampen was de meest dramatische gebeurtenis in het leven van Joden. De Raad werd ingezet om de deportatie van Joden uit Nederland te organiseren. Ze moest per dag de registratieformulieren in orde maken van 600 Joden, dat is ongeveer 4.000 per week. Op de formulieren werden hun bezittingen gespecificeerd.[18]

In de zomer van 1942 begonnen de deportaties naar de vernietigingskampen. De Jong: “Er kwam een premie te staan op het lidmaatschap van de Joodse Raad, de premie van lijfsbehoud. Trouwens, aan allen die bij het voor de Duitsers zo nuttige werk van de Joodse Raad betrokken waren, werd een z.g. Sperre verleend: hun werd toegezegd dat zij voorlopig niet gedeporteerd zouden worden.”[19]

De organisatie van de deportatie was een hele klus, maar het lukte. De Jong: “In de herfst van ‘4I had de leiding van de Joodse Raad in alle steden en overige plaatsen waar aanmerkelijke aantallen Joden woonden, vertegenwoordigingen benoemd: vertegenwoordigers in kleine plaatsen en in de steden hoofdvertegenwoordigers die door een commissie bijgestaan werden… in eerste instantie zouden alleen zij die jonger waren dan veertig jaar, moeten vertrekken, medewerkers van de Joodse Raad zouden in Nederland mogen blijven, de Joodse Raad zou de opgeroepen en helpen bij het invullen van de registratieformulieren.”[20]

De deportatie gebeurde in twee stappen. De mensen werden uit hun huizen gehaald en naar een centraal verzamelpunt gebracht. In Amsterdam was dat het Centraal Station. En daar werden ze op de trein gezet naar werk- of vernietigingskampen.

De politie speelde als onderdeel van de gewapende macht speelde in dit proces een belangrijke rol.

De gewapende macht

Nederland had in 1940 een bevolking van 8.8 miljoen, waaronder 160.000 Joden. Het Duitse leger had 100.000 tot 125.000 man in Nederland gestationeerd. Daarnaast had de Waffen SS, de militaire eenheid van de Nazi-partij, 10.000 man in Nederland. Dus Nederland werd bezet door een groep die minder dan 1% van de bevolking telde. Ongeveer 23.000 Nederlanders namen tijdens de bezetting dienst bij de Waffen-SS.

De Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) was in 1931 door Anton Mussert en Cornelis van Geelkerken opgericht. Mussert wilde van Nederland een nationaal-socialistische staat maken, die verbonden was met Duitsland. Het ledental van de NSB steeg van rond de 33.000 in mei 1940 naar 80.000 halverwege de bezetting. Van Geelkerken was de plaatsvervangend leider van de NSB en “hoofdstormer” van de Nationale Jeugdstorm (NJ), de jongerenorganisatie van de NSB voor jongens en meisjes tussen de 10 en 18 jaar. NJ telde tijdens de bezetting 16.000 leden. De Weer-Afdeling (WA) van de NSB telde circa 8.000 leden.”[21]

Het Nederlandse leger was na de capitulatie gedemobiliseerd. Er werd een aparte organisatie opgericht, de Opbouw Dienst, die de Duitsers zouden helpen bij het handhaven van de openbare orde. De Jong: “Meer dan duizend beroepsofficieren, kadetten en adelborsten, ca. achthonderd reserve-officieren, ca. vijftienhonderd beroepsonderofficieren en ongeveer ….negenhonderd beroepssoldaten meldden er zich vrijwillig voor aan; van het lagere dienstplichtige kader en van de gewone dienstplichtigen werden ruim zestigduizend man geleidelijk naar de Opbouwdienst overgeheveld.”[22]

Bij de deportaties werd de politie ingezet. De Jong: “Voorzover de gemeenten eigen politiekorpsen of gemeenteveldwachters kenden, fungeerden de burgemeesters nog steeds als hoofd der politie… Het ophalen van leden van gezinnen waarvan het gezinshoofd naar een werkkamp overgebracht was, vond, gelijk al vermeld, in 85 gemeenten plaats. Slechts één burgemeester: mr. dr. H. J. Wytema, te Beilen, weigerde medewerking (hij werd ontslagen en twee maanden lang gevangen gehouden).”[23]

De Jong citeert uit een zakagenda uit 1943 van een lid van de Hulppolitie uit Amsterdam luiden om het enthousiasme te illustreren van sommige agenten:

22 jebruari. Vanavond 8 uur Joden vangen … 24 Joden gearresteerd.

12 maart. Vanavond jodenjacht, zeer succesvolle avond. Ik denk dat ik in deze paar weken zeker al een paar honderd Joden gevangen heb. Vanmorgen 3.30 uur thuis.

2 april. Vanavond weer op Jodenjacht. Bruin kwam nog even en kon met volle tas terugkeren.

9 april. Vanavond Joden-Aktiolt in Noord. Geweldige massa kinderen achter ons aan … Vanavond zijn drie Joden doodgeschoten.'”[24]

De Nazi’s hadden veel regels geïntroduceerd om de bewegingsvrijheid van Joden te beperken en te controleren. Een taak van de politie was om ze te controleren op de overtreding van deze regels. De Jong: “‘Aan de Joden-arrestaties’, aldus een rechercheur, ‘heeft 90% van de Amsterdamse politie meegedaan. De cellen hebben dag en nacht vol met Joden gezeten zodat er voor criminele gevangenen geen plaats was. Voor zware misdadigers heb ik soms geen arrestantenwagen kunnen krijgen, maar wanneer er Joden gereden moesten worden, werd er niet gesaboteerd, maar stond de wagen klaar.'”[25]

Nederlandse bedrijven

Het Nederlands bedrijfsleven was een belangrijke toeleverancier voor de Nazi’s. De Jong: “Van alle tussen mei’ 40 en december’ 43 geplaatste orders had het Franse bedrijfsleven per 3I december ’43 70% afgeleverd, het Belgische 75,5% en het Nederlandse 84,4 %.”[26] Hij vervolgt: “Globaal gesproken mag men zeggen dat de Nederlandse industrie tijdens de bezetting in de eerste twee jaren voor minstens een kwart, vervolgens bij inkrimpende bedrijvigheid voor ongeveer een derde en tenslotte, lente ’44, voor meer dan de helft werkzaam is geweest in opdracht en ten behoeve van de Duitsers en dat van het totaal aan Duitse orders meer dan de helft, vermoedelijk zelfs veel meer dan dat, bestemd is geweest voor de Wehrmacht; wij herinneren er aan dat in ’43 2 à 3% van de Duitse bewapening (handelsschepen evenwel inbegrepen) afkomstig was uit Nederland.”[27]

Lessen

Welke lessen kunnen we trekken uit dit verhaal voor de discussie over de collaboratie van Afrikanen bij de trans-Atlantische slavernij? De eerste les is dat bij onderdrukking van een grote gemeenschap door een kleine groep onmogelijk is zonder een laag van collaborateurs uit die gemeenschap. Dat geld voor grote schendingen van mensenrechten.

De tweede les is dat als je geen onderscheid maakt tussen collaborateur en slachtoffer je een moreel verwerpelijk standpunt verkondigt, namelijk dat het slachtoffer verantwoordelijk is voor de misdaden van de collaborateur.

De derde les is dat collaboratie allerlei motieven kent: persoonlijk gewin, angst voor repressie, ambitie, omkoping. In alle gevallen is het een combinatie van motieven.

Hier heb ik geen aandacht geschonken aan het verzet tegen nazisme en dus ook tegen collaboratie. Dat verzet is er wel degelijk geweest. In Nederland hebben communisten een belangrijke rol gespeeld in het ant-fascistisch verzet, maar ook een anti-imperialist als Anton de Kom. Ook heb ik geen aandacht geschonken aan de relatie tussen de bezetting van Nederland door de Duitsers en de bezetting van Indonesië door de Nederlanders. Als je de Duitse bezetting van Nederland wil analyseren dan moet je deze onderwerpen ook in ogenschouw nemen. Hier wilde ik vooral aandacht schenken aan hoe Nederland is omgegaan met de Joodse collaboratie. Heel terecht is in de publieke herinnering aan de bezetting de schuld van de collaboratie niet op de schouders van de Joodse gemeenschap gelegd.

 

 

[1] Jong, L. de (1970), p. 517.

[2] Idem.

[3] Jong, L. de (1972a), p. 9.

[4] Jong, L. de (1972a), p. 11.

[5] Jong, L. de (1972b), p. 653.

[6] Jong, L. de (1972a), p. 131.

[7] Jong, L. de (1972a), p. 132.

[8] Jong, L. de (1972b), p. 764.

[9] Jong, L. de (1972b), p. 765.

[10] Jong, L. de (1972b), p. 679.

[11] Jong, L. de (1972b), p. 680.

[12] Jong, L. de (1974a), p. 556.

[13] Jong, L. de (1974a), p. 522.

[14] Jong, L. de (1974b), p. 1046-1047.

[15] Jong, L. de (1974b), p. 1085-1089.

[16] Jong, L. de (1974b), p. 1099-1100.

[17] Jong, L. de (1974b), p. 1057-1058.

[18] Jong, L. de (1975), p. 12.

[19] Jong, L. de (1974b), p. 1043-1044.

[20] Jong, L. de (1975), p. 3.

[21] Breukers, J. (2010), p. 3-4.

[22] Jong, L. de (1972b), p. 670.

[23] Jong, L. de (1975), p. 241.

[24] Jong, L. de (1975), p. 245-246.

[25] Jong, L. de (1975), p. 249.

[26] Jong, L. de (1976), p. 130.

[27] Jong, L. de (1976), p. 120.

Pakhuis de Zwijger: Kennisproductie en onderzoek

Op maandag 7 september organiseert Pakhuis De Zwijger een livecast over Kennisproductie en Onderzoek met Aminata Cairo en Sandew Hira als deelnemers. De livecast is een tweede aflevering van een serie van vier afleveringen over institutioneel racisme. De livecast begint om 20.30 en duurt een uur.

Tijdens dit programma wordt gekeken naar de historische en koloniale rol van kennisproductie bij het institutionaliseren van racisme. Want wat was bijvoorbeeld de rol van onderzoek en de universiteit bij het kolonialisme? En op welke manieren hebben westerse kennis instellingen bijgedragen aan de vernietiging en de-legitimering van niet-westerse en inheemse kennissystemen? Wat is kennis eigenlijk? Wie produceert kennis? En voor wie en of wat wordt deze kennis geproduceerd? Een kritisch dialoog over de doorwerking van deze geschiedenis en onderliggende ethiek van westerse kennisproductie. Ten slotte worden naar nieuwe perspectieven en waarden behandeld die kunnen bijdragen aan dekolonisatie en herstel van westerse kennissystemen.

Meer informatie: https://dezwijger.nl/programma/kennisproductie-en-onderzoek

Verdeel-en-heers: dismantling the master’s house without the master’s tools

Pravini Baboeram

7-8-2020

De strijd tegen racisme heeft veel gemeenschappen in beweging gebracht. De belangrijkste beweging hebben we gezien onder witte mensen, die een collectieve wake up call hebben gehad na de dood van George Floyd. Deze beweging is van cruciaal belang, het zijn tenslotte witte mensen die de macht hebben om het systeem van witte suprematie in stand te houden.

Maar #blacklivesmatter heeft ook andere gemeenschappen in beweging gebracht die net als zwarte mensen geraakt worden door racisme. Zo ook de Hindostaanse gemeenschap. De roep om representatie, behoefte aan emancipatie en noodzaak tot dekolonisatie heeft ook Hindostanen doen opstaan. Die beweging heeft geleid tot een discussie over de relatie tussen Afro-Surinamers en Hindostanen. Een discussie die ook van cruciaal belang is, omdat de wijze waarop we hier gevolg aan geven zal aantonen in hoeverre we in staat zijn verdeel-en-heers-erfenis te overwinnen en daadwerkelijk die slag tot dekolonisatie te maken. Als we ‘the master’s house’ willen ontmantelen, moeten we ook kritisch kijken naar welke ‘tools’ we gebruiken om die strijd te voeren. In deze bijdrage bied ik een analyse van die verdeel-en-heers-erfenis en mogelijke benaderingen om die te overwinnen.

De aanleiding

De discussie werd aangekaart naar aanleiding van de NPO benefiet-uitzending voor Suriname. Een uitzending voor Surinamers door Surinamers. Verschillende stemmen uit de Hindostaanse gemeenschap uitten kritiek op die uitzending, met als kernargument het gebrek aan representatie: met een oververtegenwoordiging van Afro-Surinamers in de studio was de diversiteit van Suriname niet vertegenwoordigd in de uitzending.

De onderbouwing van argumenten

De wijze waarop deze kritiek werd geuit verschilt. Sommigen spraken vanuit een oprechte intentie om brede representatie in de Surinaamse gemeenschap bespreekbaar te maken. Anderen gebruikten deze discussie om uiting te geven aan racistische denkbeelden ten behoeve van eigen profilering. Echter, in beide gevallen kwamen koloniale denkbeelden naar voren om de argumenten te onderbouwen. Die denkbeelden zijn een reproductie van een wit perspectief, bedoeld om gemeenschappen van kleur tegen elkaar uit te spelen. De kritiek bestond uit de volgende argumenten:

  1. Slachtoffer tot dader maken

Afro-Surinamers sluiten andere mensen van kleur uit

In de kritiek op Afro-Surinamers werd de zwarte gemeenschap als dader aangewezen voor uitsluiting van andere gemeenschappen van kleur. De witte machtsstructuren worden hiermee buiten beschouwing gelaten. Niet institutioneel racisme wordt als oorzaak geduid van het gebrek van Hindostaanse representatie, maar zwarte emancipatie. Het is bij uitstek het doel geweest van verdeel-en-heers om witte macht buitenspel te plaatsen. De winst die de zwarte gemeenschap heeft behaald om zichtbaar te zijn op een mainstream platform wordt gezien als iets dat ten koste gaat van Hindostanen, in plaats van iets dat Hindostaanse empancipatie kan versterken.

  1. Reproductie stereotypes

Afro-Surinamers zijn onbetrouwbaar

In het bekritiseren van Afro-Surinamers werden verschillende koloniale stereotypes aangehaald, onder andere het idee dat Afrika een land is en geen continent. Ook werd in uitspraken een beeld geschetst dat zwarte mensen als gevaarlijk en onbetrouwbaar positioneerde. De Afro-Surinaamse gemeenschap wordt hiermee gereduceerd tot een koloniaal stereotype dat dehumaniseert in dienst van witte macht.

  1. Strijders positioneren als slachtoffers

In het aankaarten van racisme vervallen Afro-Surinamers in een slachtofferrol

Hoewel in de kritiek vanuit de Hindostaanse gemeenschap wordt erkend dat Afro-Surinamers een belangrijke rol spelen in het uitdagen van racisme, gaat het gepaard met een framing van slachtofferschap. De argumentatie gaat niet gepaard met een uiting van bewondering of respect, maar met een ondertoon van boosheid en verwijten. Zwarte strijd in relatie tot Hindostanen wordt gepositioneerd als hypocriet, door inclusie van Afro-Surinamers te verwachten die op hun beurt inclusie van witte instituties eisen. Het wordt niet gepositioneerd als inspirerend, waarbij de strijd die geleverd is als voorbeeld dient voor Hindostaanse emancipatie.

Naar aanleiding van deze argumenten zijn er ook reacties uit de Afro-Surinaamse gemeenschap gekomen. Opmerkelijk is dat in veel kritiek op koloniale denkbeelden vanuit de Hindostaanse gemeenschap, vervolgens weer koloniale technieken worden gebruikt om het inhoudelijk argument van representatie te diskwalificeren.

  1. Ontkenning van het probleem

De uitzending was heel divers en inclusief, er is geen probleem met Hindostaanse representatie

Eén van de grootste uitdagingen in de zwarte strijd is geweest om serieus genomen te worden in de eis om institutioneel racisme te erkennen. Een belangrijk onderdeel van de strijd was dan ook om gehoord te worden vanuit een oprechte intentie om te luisteren, te leren en uiteindelijk inclusiever te worden. Opmerkelijk is dan ook dat in het gesprek over Hindostaanse representatie door sommige Afro-Surinamers werd gezegd dat representatie geen issue was en de NPO uitzending voldoende Hindostaanse bijdragen had. Hiermee wordt een oprechte zorg terzijde geschoven zonder kritische zelfreflectie.

  1. Trots op etnische identiteit als zwakte positioneren

Waarom identificeren Hindostanen zich niet als Surinamer?

Een vraag die veelvuldig werd gesteld was waarom Hindostanen zich etnisch identificeren en niet in eerste instantie als Surinaams, een vraag die overigens gebaseerd is op een onterechte aanname. Maar zelfs als we die aanname voor waar aannemen, dan blijft de vraag over: is dat erg? Het idee van één identiteit, één natie, één staat is een koloniale erfenis vertaald naar de natiestaat. In de dekoloniale strijd stellen we Nederland, dat een multicultureel land is, als natiestaat ter discussie. We eisen erkenning voor de aanwezige diversiteit. Vanuit de zwarte gemeenschap wordt dit gedaan met de term “Afro-Surinamer”, waarbij de etnische identiteit voor de Surinaamse identiteit wordt gesteld. Trots op zwarte geschiedenis en identiteit is een drijvende kracht geweest voor zwarte emancipatie en dekolonisatie van de geest. Toch worden Hindostanen hier in deze discussie op afgerekend. Er is niet één natie, er zijn meerdere naties. Er is niet één identiteit, er zijn meerdere identiteiten. De kracht van een multiculturele samenleving is dat deze in harmonie samenleven.

  1. Timing ter discussie stellen

Kritiek is terecht, maar de uitzending was niet het juiste moment

Sommige stemmen in de discussie erkenden wel de kritiek, maar stelden de timing ervan ter discussie. De uitzending, die in het teken stond van solidariteit in relatie tot COVID-119, was niet het juiste moment. Het is hetzelfde argument dat witte Nederlanders gebruikten om protest tijdens de landelijke Sinterklaasintocht te diskwalificeren. Die kritiek werd door zwarte activisten voor lief genomen, omdat het doel agendering was. Agendering heeft wat dat betreft nooit een geschikt tijdstip. Dat is inherent aan sociale strijd.

  1. Het eigen referentiekader voor universeel aannemen

Ik heb Hindostaanse vrienden die geen probleem hadden met de uitzending

Een andere grote uitdaging waar activisten van kleur tegenaan lopen in de strijd tegen racisme is het geloof van witte mensen dat hun referentiekader universeel is. Regelmatig worden hierbij incidentele voorbeelden aangehaald van zwarte vrienden die geen probleem hebben met zwarte piet om daarmee het probleem terzijde te schuiven. Zo kwam ook het argument naar voren dat er Hindostaanse mensen zijn die representatie geen probleem vinden. Dat kan natuurlijk zo zijn. Maar dat neemt niet weg dat er ook een deel is van de Hindostaanse gemeenschap die het wél een probleem vinden en die daarin gehoord willen worden. Ook dat geluid moet erkend worden en toegevoegd worden aan het eigen referentiekader.

  1. Ontkenning traditie van verzet

Hindostanen moeten ook een bijdrage leveren aan verzet tegen racisme

Als je de mainstream media gelooft, dan hebben Hindostanen geen bijdrage geleverd aan de anti-racisme strijd. De Hindostanen die mainstream podia bereiken zijn een afspiegeling van een conservatief en koloniaal geluid. Maar net zoals veel successen in de Afro-Surinaamse gemeenschap zijn geboekt buiten de mainstream podia, zo hebben ook Hindostanen wel degelijk een traditie van verzet die niet zichtbaar zijn op mainstream platforms. Van de 40 opstanden die ten tijde van dwangarbeid zijn gepleegd, tot de campagnes tegen culturele kaping en voor vervanging van koloniale standbeelden, er is een dekoloniale stroming aanwezig in de Hindostaanse gemeenschap. Er zijn boeken gepubliceerd, projecten geïnitieerd, campagnes gecoördineerd, allemaal bewuste bijdragen aan de anti-racisme beweging. Door alleen te focussen op de conservatieve geluiden in de Hindostaanse gemeenschap, wordt geen ruimte geboden aan de progressieve en dekoloniale geluiden die willen verbinden met de Afro-Surinaamse gemeenschap.

 

Solidariteit: unite the plantations!

Het is begrijpelijk dat er zo’n sterke reactie is op de kritiek die vanuit de Hindostaanse gemeenschap is gekomen. Een groot deel van die kritiek is tenslotte geworteld in koloniale denkbeelden, exact de denkbeelden waar de zwarte gemeenschap al zo lang tegen strijdt. Het is ook aan Hindostanen om explicieter en proactiever in te zetten op solidariteit met de Afro-Surinaamse gemeenschap. Niet vanwege intersectionaliteit, loyaliteit of sympathie, maar vanwege morele principes. Solidariteit in de strijd tegen institutioneel racisme is het juiste om te doen.

Maar solidariteit betekent niet dat we elkaar geen kritische vragen mogen stellen. Sterker nog, als we als beweging impact willen maken en willen groeien, dan moeten we elkaar die kritische vragen stellen. We moeten elkaar scherp houden, want hoe ‘woke’ we ook zijn, we zijn nooit uitgeleerd. Met de veranderende maatschappelijke context, zullen nieuwe blinde vlekken ontstaan die we moeten erkennen en onderzoeken. Laten we dit samen doen, zodat we daadwerkelijk een nieuw huis kunnen bouwen onafhankelijk van de ‘master’s tools’.

 

Links in Latijns Amerika

Sandew Hira

7-8-2020

Inleiding

Aan het begin van de 21-ste eeuw kwamen in Latijns-Amerika linkse regeringen aan de macht, na een geschiedenis van militaire coups en rechtse regeringen die feitelijk de stromannen waren van het Amerikaans imperialisme. In 1999 kwam Hugo Chavez via verkiezingen aan de macht in Venezuela. In Chili werd Ricardo Lagos president in 2000. In 2003 volgde Lula in Brazilië en Néstor Kirchner in Argentinië. In 2005 werd in Uruguay Tabaré Vázquez van het linkse volksfront gekozen als president. In hetzelfde jaar werden Evo Morales in Bolivia en Manuel Zelaya in Honduras president. In 2007 volgde Daniel Ortega in Nicaragua en Rafael Correo in Equador. In Paraguay werd de linkse bisshop Fernando Lugo president in 2008. In 2009 werd Mauricio Funes van het bevrijdingsfront Farabundo Marti (FMLN) president in El Salvador. In 2010 werd Desi Bouterse in Suriname gekozen tot president.

Al deze leiders hadden als gemeenschappelijk kenmerk dat ze een linkse koers wilden volgen van heel radicaal in Venezuela tot zeer gematigd in Suriname. Beide typen leiders kregen te maken met scherpe binnen- en buitenlandse oppositie.

In 2009 werd Zelaya in Honduras ten val gebracht door een militaire coup.

In 2015 kwam de rechtse Mauricio Macri aan de macht in Argentinië.

In december 2015 werd de opvolgster van Lula, Dilma Roussef, door het parlement tot aftreden gedwongen middels een impeachment procedure en kwam in 2018 de extreem rechtse Jair Bolsonario aan de macht. In hetzelfde jaar volgde Lenín Moreno in Equador Rafael Correo op, maar veranderde zijn linkse politiek in een uiterst recht beleid en werd de miljardair Sebastián Piñera president van Chile. In Paraguay werd Fernando Lugo via een impeachment procedure ten val gebracht in 2018.

In 2019 werd de zakenman Nayib Bukele president van El Salvador. Begin 2019 riep Juan Guaido zich uit tot president van Venezuela en werd erkend door de VS en de EU. In november 2019 werd Evo Morales middels een militaire coup tot aftreden gedwongen. In 2020 werd de rechtse Luis Lacalle Pou tot president gekozen in Uruguay. In 2020 verloor Bouterse de verkiezingen in Suriname.

In deze bijdrage probeer ik een antwoord te geven op de vraag: hoe en waarom verloor links in zoveel landen in Latijns-Amerika? Om dat te begrijpen, moet ik eerst uitleggen wat macht inhoudt in die landen.

Het vraagstuk van staatsmacht

Macht is het vermogen om beleid te maken en uit te voeren. Staatsmacht is het vermogen van een regering om beleid te maken en uit te voeren in een land. Progressieve regeringen kunnen aan de macht komen via een revolutie, een gewapende machtsovername van een progressief deel van het leger of via verkiezingen. In de bovengenoemde landen gaat het om situaties waarbij links aan de macht komt via verkiezingen en die macht weer verliezen. Wat zijn de mogelijke oorzaken voor dit verlies?

Ik ga eerst in op de problemen met linkse macht in Latijns-Amerika. Een eerste oorzaak is arrogantie van de macht. Links heeft een progressieve agenda, maar sommige linkse partijen denken dat als ze eenmaal aan de macht zijn, de mobilisatie van de massa niet een continue noodzakelijkheid is, maar alleen gebeurt tijdens verkiezingen. Ze denken dat als ze een sociaal beleid uitvoeren dat een voldoende basis is om aan de macht te blijven. Maar ze hebben zich rekenschap gegeven van hoe de tegenmacht werkt.

Je kunt wel de bestuurlijke macht (de regering, de uitvoerende macht) in handen hebben, maar macht is ook georganiseerd op de volgende gebieden:

  1. Het parlement (wetgevende macht).
  2. De rechterlijke macht.
  3. De sociale macht (mobilisatie van ontevreden massa’s)
  4. De gewapende macht.
  5. De economische macht (bedrijven, financiële instellingen).
  6. De culturele macht (media).
  7. De internationale macht (internationale instellingen en buitenlandse regeringen).

Hoe breng ik een progressieve regering te val?

Je kunt wel de uitvoerende macht in handen hebben, maar de rechtse krachten kunnen nog steeds macht hebben op de bovengenoemde gebieden en die zullen ze dan ook te volle benutten om een regering te val te brengen. De klassieke methode – de militaire coup die de uitvoerende macht onder controle brengt van het leger – was vroeger de normale manier om linkse regeringen de uitvoerende macht te ontnemen. Dat is in Bolivia toegepast, maar nadat alle andere methoden eerst waren ingezet. Morales won de verkiezingen in 2019. Toen werd eerst de sociale macht ingezet: de witte sociale elite organiseerde straatdemonstraties en gewelddadige acties om een klimaat van instabiliteit te creëren. De OAS (internationale macht) verklaarde verkiezingen ongeldig op basis van schimmige verklaringen, die achteraf ook als zodanig bleken te zijn. De nationale en Westerse media steunden de campagne om Morales te delegitimiseren (in Nederland geleid door de reportages van Nina Jurna voor de Nederlandse media). Uiteindelijk greep het leger in en werd een niet gekozen persoon president van Bolivia, tot nu toe.

In Brazilië en Paraguay werd het parlement ingezet als een manier om een president af te zetten. Intensieve culturele macht en internationale macht hebben pressie op parlementsleden uitgeoefend met als resultaat een succesvolle campagne.

In de meeste landen is de rechterlijke macht een cruciaal instrument van rechts. De rechterlijke macht is vaak bemenst met mensen van de oude orde. Verkiezingen hebben links in de uitvoerende macht gebracht, maar de andere machtsgebieden zijn nog in handen van de oude orde. Het instrument dat in Equador en Brazilië wordt ingezet zijn corruptie-onderzoeken. Het vervelende is dat vanwege de arrogantie van de macht sommige personen uit de linkse macht zich wel degelijk schuldig maken aan corruptieve handelingen. Dat vergemakkelijkt het werk van de rechtse krachten in de rechterlijke macht. Maar ze beperken zich niet tot deze elementen en pakken ook linkse leiders die niet corrupt zijn en fingeren aanklachten die uiteindelijk leiden tot aanvallen op deze leiders. Het geval van Rafael Correo is zo een voorbeeld.

De economische macht is misschien wel het belangrijkste instrument van rechts. Economische sabotage, opdrijven van prijzen, schaarste creëren, het blokkeren van leningen en de organisatie van internationale economische boycot moeten ervoor zorgen dat de massa’s ontevreden worden en zich tegen de linkse regering keren.

De meest bizarre vorm van rechtse tegenmacht is de kwestie Guaido in Venezuela. Een man roept zich zonder verkiezingen uit tot president en wordt vervolgens erkend door Westerse mogendheden. Hij heeft geen controle op de uitvoerende, gewapende of rechterlijke macht en maar een deel van de wetgevende macht en toch wordt zijn staatsmacht erkend door het Westen. Maar de internationale macht kon hem als aangrijpingspunt gebruiken om de internationale macht van Maduro aan te tasten: erkenning van ambassades van Guaido, toe-eigening van miljarden dollars van Venezuelaanse staatsbedrijven in de VS en toe-eigening van goudvoorraden van Venezuela in Engeland zijn manieren om de internationale macht van de Bolivariaanse regering te breken.

De lessen van de neergang van links

Het is rechts gelukt om een aantal linkse regeringen ten val te brengen, maar niet allemaal. In Venezuela zijn de meest extreme middelen ingezet en toch wint links keer op keer de verkiezingen die door internationale waarnemers als eerlijk zijn bestempeld. Hoe is dat mogelijk? Het simpele antwoord is: politieke bewustwording. Ik heb tijdens bezoeken aan Venezuela mogen ervaren wat dat betekend. De regering is niet een groep mensen die aan de macht komt via verkiezingen. De revolutionairen hebben een permanente educatie via massa-organisaties. Deze organisaties worden betrokken bij het vorm en inhoud geven van beleid. Het kan altijd beter en er is kritiek, maar de grote lijn is dat brede delen van de massa’s nauw betrokken zijn bij de Bolivariaanse revoluties, en zeker de zwarte en Inheemse bevolking. Dus ondanks de intensieve economische boycot die grote offers vraagt van de bevolking is er vanwege de intensieve politieke educatie nog steeds grote steun voor de linkse regering. De mensen realiseren zich ook wat er zal gebeuren als rechts aan de macht komt: de uitschakeling van links zal met veel geweld gepaard gaan. In 1989 heeft rechts flink huisgehouden tijdens een opstand in Caracas die bekend staat onder de naam Caracazo. Drieduizend mensen zijn toen vermoord.

Daar waar het rechts wel is gelukt om links ten val te brengen, blijkt steeds weer dat het vergemakkelijkt werd door de volgende factoren.

  • De arrogantie van de macht en corruptie. Die twee gaan hand in hand samen. Ze verdragen geen politieke bewustwording. Daarom zijn linkse partijen die politieke educatie verwaarlozen het meest gevoelig voor corruptie en mismanagement.
  • Een half-zachte benadering van sociale hervormingen. Vaak zijn ze niet radikaal genoeg om belastinghervormingen door te voeren die de rijkste delen de zwaarste lasten laten dragen.
  • Een onderschatting van de rechterlijke macht die een instrument is geworden in de sociale strijd (lawfare).

De rol van internationale solidariteit

Anti-imperialistische revoluties in de wereld hebben vaak mogen rekening op internationale solidariteit van anti-imperialisten over de hele wereld. Die zaten vaak in de socialistische hoek. Met de val van het Soviet-bloc is de socialistische kamp behoorlijk gedesintegreerd. Nieuwe sociale bewegingen (milieu, anti-racism) ontberen vaak die anti-imperialistische traditie.

De meest radikale revoluties (Venezuela, Bolivia, Cuba) mogen rekenen op steun, maar de sociaal-democratische regeringen voeren vaak een half-slachtig beleid waardoor het lastiger is om ze te steunen.

De neergang van links in Latijns-Amerika is niet permanent. Het blijkt dat links kan terugkomen, maar ze moet wel leren van de fouten zie ze gemaakt hebben.

Waar strijden we voor?

Sandew Hira

7-8-2020

1.       Inleiding

In Europa en Amerika ontwikkelen zich nieuwe sociale bewegingen die grote massa’s op de been brengen: de Black Lives Matter beweging en de milieubeweging. Soortgelijke bewegingen hebben we in meerdere golven gezien sinds de Tweede Wereldoorlog: de beweging voor politieke dekolonisatie, de studentenbeweging van de jaren zestig, de beweging tegen de Vietnamoorlog, de beweging tegen de plaatsing van Amerikaanse kruisraketten in Europa, de beweging tegen apartheid in Zuid-Afrika, de beweging tegen de Zionistische bezetting van Palestina. Al deze bewegingen brachten honderdduizenden mensen op straat. En allemaal kampen ze met het probleem van de verhouding tussen “Waar strijden we tegen?” en “Waar strijden we voor?”. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat dit probleem zich ook voordoet in de Black Lives Matter beweging in Amerika en Europa.

In deze bijdrage behandel ik de verhouding tussen deze twee vragen en vraagstukken van analyse en strategie.

2.       Actie-reactie

De vraag “Waar strijd je tegen?” lijkt in eerste instantie gemakkelijk te beantwoorden. We zijn tegen Zwarte Piet, dus tegen het gebruik van dit karaktertype bij het Sinterklaasfeest. Wat strijd je voor? De afschaffing van Zwarte Piet. We zijn in een fase gekomen dat dat nu gerealiseerd zal worden. Het antwoord op de vraag “waar strijd je voor” is als het ware een reactie op de vraag “waar strijd je tegen?”. Is het dan straks hemel op aarde als zwarte en witte kinderen samen Sinterklaas vieren zonder Zwarte Piet?

Dat hangt af van je analyse van Zwarte Piet. Als er geen analyse is, dan wordt het een kwestie van actie-reactie. Ben je tegen etnisch profileren? Dan kan de eis zijn: de invoering van een stopformulier. Dat is een formulier dat bijhoudt wie gestopt wordt, wat de reden van de controle was, wat de etniciteit van die persoon is en of de controle leidde tot een boete of aanhouding. Aan de hand van specifieke registraties van controles kunnen klachten simpel worden onderzocht en aantijgingen van discriminatie worden bevestigd of weerlegd.

Zo kun je een program van eisen ontwikkelen op basis actie-reactie en daarmee de vraag beantwoorden “waar strijd je voor”. Je maakt een inventarisatie van casussen van onrechtvaardigheid en bepaalt de reactie in die casussen.

3.       Werken vanuit een analyse

Een tweede manier om te bepalen waarvoor je strijdt is door de vraag te stellen: wat is mijn analyse van de oorzaken van onrechtvaardigheid? Waar komen Zwarte Piet en Etnisch Profileren vandaan? Daarvoor heb je een theorie nodig. Die theorie moet een antwoord bieden op de vragen: wat is racisme, hoe is het ontstaan en hoe functioneert het? Er zijn verschillende soorten theorieën:

  1. Theorieën die de oorzaak van racisme zien in de aard van de witte mens. Witte mensen zijn van nature racistisch. Dat zal altijd zo blijven, dus is de strijd tegen racisme een eeuwige strijd tot het einde van de mensheid. In essentie strijden zwarte mensen dus tegen de macht van witte mensen tot het einde der tijden.
  2. Theorieën die de oorzaak van racisme zien in hoe persoonlijke verhoudingen in een samenleving zijn georganiseerd door ideologie en macht. Je strijdt voor een verandering van die persoonlijke verhoudingen door middel van gedragsverandering. Witte mensen worden dan aangesproken op hun individueel gedrag dat veranderd moet worden.
  3. Theorieën die oorzaak van racisme zien in kapitalisme. Kapitalisme is een systeem van klassenstrijd en racisme is een instrument om verdeel-en-heers te creëren in de klassenstrijd. Eenheid in de klassenstrijd is de beste manier om racisme te bestrijden.
  4. Theorieën die de oorzaak van racisme plaatsen in het kolonialisme. Het kolonialisme heeft instituten en instituties geschapen die superioriteit en inferioriteit heeft gekoppeld aan theologische, biologische en culturele kenmerken. Je bestrijdt racisme door die instituten en instituties te bestrijden. Ik plaats mijn analyse in de school van dekoloniale theorie, en specifiek in de theorie van Decolonizing The Mind (DTM).

4.       Institutioneel racisme

De term “Institutioneel Racisme” wordt nu veel gebruikt in de maatschappelijke discussie. Laat mij die term verduidelijken vanuit de DTM theorie.

Een instituut is een organisatie. Een universiteit of een middelbare school zijn instituten. Een institutie is een systeem. Onderwijs is een systeem. Kennisproductie aan een universiteit is een systeem. Kennisdistributie via het middelbaar onderwijs is ook een systeem.

Racisme is een systeem waarin een verzameling van instituties (systemen) het principe van superioriteit/inferioriteit koppelt aan biologische en etnische kenmerken in de vijf dimensies van een samenleving. Deze vijf dimensies in de DTM theorie zijn:

  1. De economische dimensie: de wijze waarop goederen en diensten in een samenleving worden geproduceerd, gedistribueerd en gefinancierd. Racisme in de economische dimensie kent o.a. de volgende aspecten:
    1. Het historische aspect: kolonialisme en imperialisme hebben op wereldschaal mensen van kleur uitgebuit en rijkdom overgeheveld van de koloniën naar het Westen. Hoe die onrechtvaardigheid ongedaan te maken is deel van een dekoloniale program van eisen in de vorm van herstelbetalingen.
    2. In Nederland is al decennialang de werkloosheid onder mensen van kleur beduidend hoger dan onder witte mensen. Welke instituties en instituten zijn hiervoor verantwoordelijk, hoe functioneren ze en hoe moeten ze veranderen om racisme te bestrijden in de economische dimensie? Hier zullen discussies komen over quota-regelingen, oormerken van subsidiegelden, de rol van etnisch ondernemerschap etc.
  2. Sociale dimensie: de wijze waarop sociale verhoudingen in een samenleving zijn georganiseerd. De primaire basis is de arbeidsdeling, de wijze waarop arbeid georganiseerd is: sociale klasse. Een ander instrument is gender en seksualiteit. Kolonialisme heeft etniciteit (biologische en culturele kenmerken) geïntroduceerd als instrument om een samenleving in te richten. Racisme in de sociale dimensie kent o.a. de volgende aspecten:
    1. Het historische aspect: kolonialisme heeft nieuwe samenlevingen opgezet in de Amerika’s door bestaande samenlevingen te bezetten en te vernietigen en via migratie – waaronder gedwongen migratie – nieuwe sociale verhoudingen geschapen. Eeuwenlater zijn door een andere vorm van migratie in Europa multiculturele samenlevingen ontstaan. In al deze samenlevingen werd de superioriteit verkondigd van het witte ras en de Westerse cultuur. Die is gaan vastzitten in brede lagen van de witte bevolking met als gevolg dat in Nederland politieke partijen die openlijk witte superioriteit verkondigen een vijfde van het electoraat achter zich hebben. Een anti-racisme strategie moet dit punt adresseren: hoe strijd je tegen de opkomst van fascisme in Nederland en Europa.
    2. De mislukking van de natie-staat in Europa. Het concept van de natie-staat houdt in dat in één staat (een geografisch gebied onder één politiek bestuur) één sociale groep (de natie/het volk) met één culturele identiteit leeft. Die culturele identiteit is ontleed aan een gemeenschappelijke geschiedenis en gemeenschappelijke waarden en normen. De migratie vanuit het zuiden naar het noorden heeft in Nederland de zogenaamde multiculturele samenleving voortgebracht. Sommige witte Nederlanders praten over de mislukking van de multiculturele samenleving, terwijl het in essentie de mislukking van de natie-staat is: het onvermogen om een staat op te bouwen waarin meerdere naties wonen met meervoudige identiteiten. Dat is de kern van racisme in de sociale dimensie.
  3. De politieke dimensie: de wijze waarop macht is georganiseerd om een samenleving te besturen. Bestuurlijke macht bestaat uit de regering, het parlement, de rechterlijke macht en de gewapende machten (politie, leger, veiligheidsdiensten). Racisme in de politieke dimensie kent o.a. de volgende aspecten:
    1. Het historische aspect: De onderwerping van volkeren van kleur aan de witte macht is gebeurt door kolonialisme met brute instrumenten van bezetting, genocide, oorlog, martelingen en allerlei vormen van fysiek en psychisch geweld. De erfenis daarvan zien we in politiegeweld tegen mensen van kleur.
    2. Het vraagstuk van representatie, burgerlijke vrijheden en verdeel-en-heers. In organen die een samenleving besturen zou er bij een samenleving waarin iedereen gelijkwaardig is een evenredige vertegenwoordiging moeten zijn van mensen van kleur in regering, parlement, provinciale staten, gemeenteraden, rechterlijke en gewapende macht. Burgerlijke vrijheden die voor iedereen gelden (zoals recht op vrijheid van meningsuiting, recht van vereniging en vergadering) zou voor iedereen moeten gelden.
  4. De culturele dimensie: de wijze waarop gewoonten, gebruiken, waarden en normen, kunst, kennisproductie en kennisdistributie in een samenleving zijn georganiseerd. Racisme in de sociale dimensie kent o.a. de volgende aspecten:
    1. Het historische aspect: Kolonialisme is begonnen met een theologische rechtvaardiging van superioriteit/inferioriteit. Sommige volkeren werden als inferieur bestempeld omdat ze het Christendom niet accepteerden. Christelijke waarden en normen werden gezien als universele waarden en normen. De volkeren van kleur werden met geweld gedwongen om zich te bekeren tot het Christendom. Met de opkomst van de Europese Verlichting ontstonden nieuwe filosofieën die superioriteit/inferioriteit koppelde aan biologische en culturele kenmerken. De westerse cultuur was doordrenkt met racistische gewoonten, gebruiken, waarden en normen, kunst, kennisproductie en kennisdistributie.
    2. Het vraagstuk van identiteit. Dit hangt samen met het sociale vraagstuk van de natie-staat. Wat voor samenleving wil je opbouwen in cultureel opzicht. Wat is de identiteit van die samenleving? Is het gebaseerd op Westerse waarden en normen, op de Westerse cultuur of is het gebaseerd op een pluriversiteit aan culturen en hoe wordt die pluriversiteit gerespecteerd?
  5. De geografische dimensie: de wijze waarop de economische, sociale, politieke en culturele dimensie georganiseerd is in geografisch opzicht. Racisme in de sociale dimensie kent o.a. de volgende aspecten:
    1. Het historische aspect: Kolonialisme heeft de wereld gereorganiseerd tot een globale eenheid waarbij Westerse landen een wereldwijde infrastructuur hebben opgebouwd van transport, communicatie, technologie, economische instituten en instituties waardoor zij welvaart, geproduceerd door volkeren van kleur, kon overhevelen naar de witte westerse wereld.
    2. Het vraagstuk van geo-politieke verhoudingen. Welke visie heeft de anti-racisme beweging op geo-politieke vraagstukken zoals de Nederlandse rekolonisatie van Suriname, de Nederlandse politieke t.a.v. Israël, Irak, Iran en Venezuela? Immers, institutioneel racisme kun je niet alleen op nationaal niveau bestrijden.

 

In de DTM theorie gaat het niet alleen om de analyse van de afzonderlijke dimensies, maar ook om de samenhang tussen de verschillende dimensies. Institutioneel racisme is een systeem waarin instituten en instituties uit verschillende dimensies met elkaar samenwerken om superioriteit en inferioriteit te koppelen aan biologische en etnische kenmerken.

Vanuit de theorie van DTM kun je op basis van deze analyse de vraag “waar strijd je tegen” en “waar strijd je voor” beantwoorden. De strijd tegen institutioneel racisme is een strijd voor verandering van instituten en instituties die racisme in stand houden. Je moet dus in kaart brengen welke instituten en instituties er zijn in de vijf dimensies die moeten veranderen en hoe die verandering eruit moet zien. Die vraag kan niet door één persoon beantwoord worden maar door de collectieve input van activisten uit sociale bewegingen.

Laat me een voorbeeld behandelen: het vraagstuk van identiteit van mensen van kleur, en meer specifiek van mensen van Afrikaanse afkomst. Als je de vraag zou beantwoorden: waar strijd je tegen en waar strijd je voor op het punt van identiteit, dan zijn vanuit DTM verschillende antwoorden mogelijk zijn.

Een DTM analyse van hoe institutioneel racisme werkt op het gebied van identiteit zou er als volgt uitzien.

  • Kolonialisme was erop gericht om haar heerschappij in stand te houden door de kolonisatie van de geest. De kolonisatie van de geest houdt in dat mensen van kleur door middel van economische, sociale, politieke en culturele systemen accepteerden dat de Westerse cultuur superieur is en mensen van kleur moeten ambiëren om die cultuur te omarmen en de eigen cultuur als inferieur en achterlijk te beschouwen.
  • Bij mensen van Afrikaanse afkomst die de erfenis van de trans-Atlantische slavernij met zich meedragen ging de kolonisatie van de geest heel erg ver: hun Afrikaanse namen hebben ze moeten inleveren voor Westerse namen. Hun identificatie met het Westen en de Westerse cultuur was daarmee compleet. Hun naam was Westers. Hun godsdienst was Westers. Hun gewoonten en gebruiken waren Westers.
  • Zwarte sociale bewegingen hebben dit probleem aangepakt en hebben naamsverandering als onderdeel gezien van reparations. Reparations wordt in het Nederlands vertaald met “herstelbetalingen”, maar die term is niet toereikend omdat het de focus legt op het financiële aspect van iets wat in het Nederlandse zou moeten heten “herstelbeleid”, waarbij herstellen betekent het corrigeren (het veranderen) van een systeem, een institutie, van onrechtvaardigheid. In dit geval gaat het om de culturele institutie van de naamgeving. In Nederland heeft Gideon Everduim het vraagstuk op de agenda geplaatst en gekoppeld aan een financieel aspect van herstelbeleid, namelijk het gratis laten veranderen van de naam van Afro-Nederlanders inclusief het vergoeden van de kosten van het onderzoek dat daarmee gepaard gaat.
  • De strategie van de naamsverandering plaatst de dekolonisatie van de geest op de agenda. Stel dat Afro-Nederlanders dit op grote schaal gaan doen. Wat voor effect heeft het op de maatschappelijke discussie, bij de keukentafel bij gezinnen, in de kantines van bedrijven en instellingen? Het brengt de discussie van Zwarte Piet en Sinterklaas naar institutioneel racisme: welke instituties zijn gebruikt om de geest van zwarte mensen te koloniseren en hoe speelde de naamkeuze daarin een rol? Het plaatst het vraagstuk van empowerment van zwarte mensen op de agenda in de zwarte gemeenschap.
  • Overigens speelt de kwestie van naamskeuze niet alleen bij Afro-Nederlanders. Ik ben van Hindostaanse komaf. Mijn schrijversnaam is Sandew Hira, maar mijn ouders gaven mij de naam Reneé Dev-Anand Baboeram. Ze zetten de westerse naam Reneé voorop omdat ze dachten dat ik me daardoor gemakkelijker in de samenleving zou kunnen bewegen dan met een Hindostaanse naam. Gedurende mijn hele jeugd werd ik Reneé genoemd, totdat ik actief werd in de anti-imperialistische beweging en inzag dat dit niet goed aanvoelde, zonder dat ik nog een theoretische analyse van DTM had. Daarom heb sindsdien die naam afgewezen en liet me door mijn Hindostaanse naam aanspreken, die afgekort werd als Dew.

 

Dit voorbeeld geeft aan hoe een program van eisen (waar strijd je voor) ontwikkeld wordt op basis van ervaringen van sociale bewegingen, niet alleen in Nederland, maar ook daarbuiten. Zo een program wordt ontwikkeld in de discussie over de analyse van wat racisme is.

5.       Van theorie naar wereldbeschouwing

Eerder gaf ik aan dat je de vraag “waar strijd je voor” kunt beantwoorden op basis van actie-reactie en op basis van een theorie. Maar je kunt verder gaan. Een theorie geeft een analyse van de oorzaken van racisme en hoe institutioneel racisme te begrijpen. De vraag “Waar strijd je voor?” kan niet alleen beantwoord worden door naar de oorzaken van onrechtvaardigheid te kijken. Je moet een koppeling maken met de vraag: hoe ziet mijn ideale wereld er uit? Wat voor een ideaal wil ik opbouwen en waar wil ik voor strijden? Die vraag beantwoord je aan de hand van een wereldbeschouwing. Een wereldbeschouwing is een visie van hoe een ideale wereld eruit zien moeten zien.

Millennialang hebben mensen over de hele wereld ideeën ontwikkeld over een ideale samenleving. In China heeft Confucius een ideale samenleving geschetst als een samenleving waarin een goede moraal en educatie leiden tot een stabiele vreedzame samenleving waarin mensen in harmonie met elkaar leven.

De monotheïstische godsdiensten (Christendom, Islam, Jodendom) zien een ideale samenleving als een samenleving waarin de mens leeft volgens de regels die God gesteld heeft in de Heilige Geschriften.

In Afrika hebben pan-Afrikanisten zoals Julius Nyeyere een beeld geschetst van een ideale Afrikaanse samenleving gebaseerd op een soort Afrikaanse socialisme en Afrikaanse politieke systemen die consensus bevorderen boven concurrentie.

In Mexico heeft de Maya-filosofie van een egalitaire samenleving waarbij politieke controle op leiderschap uitgeoefend wordt op basis van moraliteit bekendheid gekregen doordat voormalige Marxisten van de Zapatista-beweging deze concepten probeerden te integreren in hun bevrijdingstheorie.

Maar kolonialisme heeft al deze filosofieën weggedrukt en twee filosofieën van een ideale samenleving geproduceerd: Liberalisme en Marxisme.

Volgens het Liberalisme is de ideale samenleving een wereldsamenleving waarin de economie wordt gebaseerd privé-bezit van productiemiddelen en de vrije markt, het politiek systeem gebaseerd is op de scheiding der machten en parlementaire democratie, het sociaal systeem op individualisme en het cultureel systeem op de Europese Verlichting.

Volgens het Marxisme is de ideale samenleving een wereldsamenleving waarin er geen klassen bestaan, productie en distributie van goederen en diensten gebeurt via planning en niet via de markt, de parlementaire democratie is vervangen door een systeem van arbeiders en boerenraden en cultuur is gebaseerd op wetenschappelijke kennis uit de Europese Verlichting (religie is uitgestorven).

Het anti-koloniale verzet heeft vanaf het begin al ideeën geproduceerd over een nieuwe wereldbeschaving zonder kolonialisme. Na de politieke onafhankelijkheid van veel landen na de Tweede Wereldoorlog heeft een aantal landen in 1955 in de Indonesische stad Bandung een conferentie georganiseerd die een derde weg naast socialisme en kapitalisme probeerde uit te stippelen. Daarbij grepen ze terug op ideeën uit niet-Westerse beschavingen over de inrichting van een samenleving. De Koude Oorlog heeft deze beweging naar de achtergrond verdrongen, maar met de val van Sovjet-Unie en het socialistische blok is er een nieuwe dekoloniale beweging ontstaan in de afgelopen decennia, die het concept van een nieuwe wereldbeschaving heeft opgepakt.

De kernpunten van dit concept zijn:

  • Een nieuwe wereldbeschaving is een pluriverse beschaving waarin verschillende wereldbeschouwingen vreedzaam naast elkaar kunnen leveren zonder de claim dat één beschaving universele geldigheid heeft. Economische, politieke, sociale en culturele systemen zullen heel divers zijn.
  • De erfenis van kolonialisme – die maar 500 jaar geleden is begonnen – is tijdelijk. Institutioneel racisme is zo een erfenis. Het heeft niet altijd bestaan en het zal ooit verdwijnen.
  • Het sociaal-economisch systeem in een nieuwe wereldbeschaving is gebaseerd op het concept van sociale rechtvaardigheid. Economische systemen moeten ten dienste staan van de mensen en niet omgekeerd.
  • De nieuwe wereldbeschaving komt niet vanzelf. Het is het resultaat van strijd en de waarden en normen die we in een nieuwe wereldbeschaving willen hebben, kunnen we nu al praktiseren.

 

De vraag “waar strijd je voor?” wordt mede beantwoord vanuit het idee van hoe die nieuwe wereldbeschaving eruit zou moeten zien en waarvoor je wilt strijden om die te realiseren.

6.       Het vraagstuk van strategie

Iedere sociale beweging moet vroeg of laat een program van eisen opstellen (waar strijd je voor) die gebaseerd is op een analyse en een wereldbeschouwing. In de anti-racisme beweging is dat nu de grote uitdaging: hoe ontwikkel je in de grote diversiteit aan opvattingen, visies en wereldbeschouwingen een grote gemeenschappelijke deler die de verschillende stromingen met elkaar kan verbinden. Dat doe je door mensen bij elkaar te brengen, analyses uit te wisselen en discussies over meningsverschillen in alle eerlijkheid te voeren. Iedereen kan hiertoe initiatieven ontplooien. Het is niet voorbehouden aan één organisatie.

Als je dan al een programma hebt dat breed gedragen wordt, dan komt de volgende vraag: welke weg wil je bewandelen om dat programma te realiseren? Anders gezegd: welke strategie hanteer je?

Er zijn tal van punten bij een strategie die je kunt uitwerken. Ik zal drie punten uitwerken:

  • Het concept van “unite the plantations”.
  • Het concept van “internationalisme”.
  • Het concept van “de nieuwe wereldbeschaving”.

6.1     Unite the plantations

De strategie van “unite the plantations” is gebaseerd op het concept “eenheid maakt macht, verdeeldheid breekt kracht”.  Het is een antwoord op de strategie van verdeel-en-heers door de heersende macht. Wat houdt de strategie van “unite the plantations” in?

  1. Het plaatst verdeel-en-heers op de agenda. De sociale beweging moet zich constant afvragen: welke mechanismen worden gebruikt bij verdeel-en-heers en hoe functioneren die mechanismen. Die discussie moet openlijk gevoerd worden. Alleen dan kun je een strategie formuleren om eenheid te bevorderen.
  2. Het erkent dat kolonialisme etnische gemeenschappen tegen elkaar heeft opgezet en wel zodanig dat de vooruitgang van de ene groep in haar emancipatiestrijd wordt gezien als de achterstelling van de andere groep omdat emancipatie gezien wordt als etnische concurrentie in plaats van als solidariteit. Anti-zwart racisme and islamofobie zijn twee onderscheiden vormen van institutioneel racisme, waarbij de eerste vorm terug gaat naar de trans-Atlantische slavernij en de tweede naar de kolonisatie van Azië, Afrika en het Midden-Oosten. Ze zijn onderscheiden, maar zijn werkzaam binnen hetzelfde systeem dat is opgezet sinds de Europese Verlichting. Vanuit deze analyse betekent “unite the plantations” dat activisten zoeken naar de manieren om de verbinding te maken tussen activisten uit beide gemeenschappen.
    Neem een voorbeeld: het concept van Afrika is geen land. Soms praten witte mensen over Afrika alsof het een land is in plaats van een continent. Sommige zwarte activisten nemen dat witte concept over en praten over Afrika als het om een paar landen in West Afrika gaat, de landen van waaruit de trans-Atlantische slavernij is opgezet. Maar Marokko ligt ook in het continent Afrika. Als je praat over eenheid van Afrikanen, en je denkt dat Afrika uit een paar landen in West-Afrika bestaat, dan heb je het over eenheid van zwarte mensen met biologische kenmerken van West-Afrika. Dat zijn Afro’s. Als je het concept van Afrika als een continent hanteert, dan zijn Marokkanen ook Afrikanen, Afro’s dus. Als je eenheid onder Afro’s predikt, dan zul je eenheid met Marokkanen op de agenda moeten zetten vanuit de strategie van ‘unite the plantations’.
    Sommige activisten gebruiken de term anti-zwart racisme niet om te verbinden, maar om te scheiden. Anti-zwart racisme wordt gezien als iets heel anders dan islamofobie, dus moet willen ze die twee vooral niet met elkaar in verband brengen.
  3. De strategie van “unite the plantations” gaat verder dan de eenheid van Afrikanen, maar de eenheid van alle gemeenschappen van kleur vanuit de gemeenschappelijke geschiedenis van kolonialisme en hoe institutioneel racisme doorwerkt in de Nederlandse samenleving.

6.2     Internationalisme

De strategie van internationalisme betekent dat sociale bewegingen erkennen dat de strijd tegen institutioneel racisme onderdeel is van een internationale strijd tegen het koloniale systeem dat de afgelopen 500 jaar is opgezet. Dat internationale systeem is een imperialistisch systeem. Hoewel veel landen politieke onafhankelijkheid hebben gekregen is het Westen nog steeds bezig om de bevrijdingsstrijd van die landen om zich los te rukken uit de greep van het imperialisme te frustreren. Nederland heeft in Suriname een oorlog gefinancierd en gesteund die 450 mensen het leven heeft gekost. Dat is een deel van de verborgen geschiedenis van Suriname, die in Nederland verborgen wordt gehouden. In Venezuela is een zwarte man – Hugo Chavez – een revolutie begonnen om Venezuela onafhankelijk te maken van het Amerikaanse imperialisme. Chavez heeft Afro en Inheemse roots. In Amerika wordt Obama een zwarte president genoemd omdat hij Afro en witte roots heeft. Chavez wordt niet als zwarte president gezien, wat onlogisch is. Waar is de steun van zwarte activisten voor deze zwarte president? Vergelijk dat gebrek aan steun met de enthousiaste steun voor Obama, die de zwarte president Chavez probeert omver te werpen. Het Westen, inclusief Nederland, erkent Guaido, een witte man, als president van Venezuela terwijl die niet eens gekozen is door het volk van Venezuela. Waar is de steun van zwarte activisten voor de zwarte bevolking van Venezuela die leidt onder een economische boycot die begon met Obama en nu 40.000 mensen het leven heeft gekost, waaronder veel zwarte mensen. In de burgerrechtenbeweging van de jaren zestig in Amerika was anti-imperialisme één van de pijlers van hun strijd. Die is ver te zoeken in de nieuwe sociale beweging tegen racisme.

In de dekoloniale strategie die ik bepleit is anti-imperialistische solidariteit een wezenlijk onderdeel van de strijd tegen institutioneel racisme op wereldschaal. De strijd in Nederland moet verbonden worden met de strijd tegen koloniale invloeden in de huidige en voormalige koloniën van Nederland. Het moet verbonden worden met de strijd van zwarte gemeenschappen en gemeenschappen van kleur in de rest van de wereld. Institutioneel racisme is geen lokaal of nationaal probleem, het is globaal.

6.3     De nieuwe wereldbeschaving

De strategie van een nieuwe wereldbeschaving geeft een richting aan over hoe sociale bewegingen moeten omgaan met de relatie tussen witte mensen en mensen van kleur in Nederland.

Het concept van een nieuwe wereldbeschaving geeft aan dat er ooit een tijd zal zijn waarin biologische en etnische kenmerken niet gekoppeld zullen zijn aan inferioriteit en superioriteit. Die tijd zal niet vanzelf komen. Het vereist strijd van witte mensen en mensen van kleur. Iedereen zal daarin een eigen positie hebben vanwege de wijze waarop instituten en instituties (organisaties en systemen) zijn gevormd en witte mensen in posities van macht hebben gebracht. Sommigen zullen bereid zijn om hun positie ter discussie te stellen, sommigen niet. De laatste groep zal tegenstanders zijn in de strijd voor een nieuwe wereldbeschaving. De eerste groep zal een bondgenoot zijn. Met die groep zal de discussie gevoerd moeten worden over hun analyse van institutioneel racisme, hoe die instituten en instituties te veranderen en wat ieders rol daarin is.

We hebben nog een lange weg te gaan, maar zoals Confucius zei: een reis van 1000 km begint met de eerste stap.

 

 

Amar Soekhlal, Hindostanen en Afro Surinamers

Naar aanleiding van een artikel van Amar Soekhlal over de Covid uitzending van Jurgen Rayman en Humerto Tan is er in de Surinaamse gemeenschap een discussie ontstaan over de relatie tussen Afro-Surinamers en Hindostanen. De discussie heeft twee elementen: een element van hoe om te gaan met de emancipatie van de verschillende etnische groepen en een element hoe die discussie leidt tot racistische uitlatingen over elkaar en het roeren in de spanningen tussen de twee bevolkingsgroepen. Hoe moeten we vanuit een dekoloniaal optiek hiermee omgaan?

Het uitgangspunt is dat in de strijd voor dekolonisatie je geen concurrentie kunt hebben in emancipatie, maar solidariteit. De basis voor de emancipatie van alle bevolkingsgroepen is de solidariteit van alle groepen met de afzonderlijke emancipatiestrijd van elkaar. Solidariteit en niet concurrentie is de basis voor een gezamenlijke emancipatie.

Een kernpunt van emancipatie is representatie in de centra van de macht: politieke macht, economische macht, culturele macht. In Suriname waren politieke partijen op etnische grond een motor voor die emancipatie, niet vanuit solidariteit maar vanuit concurrentie. Dat heeft veel schade aangericht in de onderlinge verhoudingen. Met alle kritiek die je kunt hebben op de NDP van Bouterse, moet je erkennen dat die partij erin geslaagd om die etnische verdeeldheid te overwinnen. En dat heeft weer de weg vrijgemaakt voor de overwinning van Santokhi die met 20 zetels de etnische barrière heeft overwonnen bij deze verkiezingen.

Op soortgelijke wijze heeft de Afro-Surinaamse gemeenschap in Nederland de weg gebaand voor de emancipatie van Hindostanen. De strategie om luidkeels je stem te laten horen en op assertieve wijze een plek opeisen in de samenleving werd lange tijd in de Hindostaanse gemeenschap afgewezen. Wees bedeesd en ga vooral niet de confrontatie aan, was het motto. De Zwarte Piet Beweging en Black Lives Matter hebben laten zien dat je alleen kunt emanciperen als je op assertieve wijze je stem laat horen. Amar heeft met zijn artikel een emancipatorisch geluid laten horen: Hindostanen willen erkend worden als een volwaardig deel van de Surinaamse gemeenschap en eisen gelijkwaardige representatie, niet alleen een token-aanwezigheid. Iedereen die emancipatie van mensen van kleur steunen, zou deze eis moeten steunen.

Het is onvermijdelijk dat dit ertoe leidt dat in de Hindostaanse gemeenschap extreem-rechtse krachten zich gaan roeren en de emancipatiestrijd in een etnische strijd met Afro-Surinamers willen brengen. Die krachten moeten leidende Hindostanen krachtig bestrijden, en niet alleen door ze te duiden, maar ook aan te geven de strategie voor emancipatie solidariteit is en niet concurrentie.

Ook in de Afro-gemeenschap heb je extreem-rechtse krachten die anti-Hindostaanse sentimenten voeden. Ook daar geldt dat leidende Afro-Surinamers zich krachtig moeten uitspreken tegen die sentimenten en het alternatief aandragen: onze toekomst ligt in solidariteit, niet in concurrentie.

Wat is de volgende stap? Dialoog en samenwerking! Laten mensen uit de Hindostaanse en Afro-Surinaamse gemeenschappen het initiatief nemen om bij elkaar in één (digitale) ruimte te zitten, hun gevoelens te bespreken over de sentimenten die over en weer leven en strategieën uit te stippen over een toekomst van solidariteit in plaats van concurrentie. Wie neemt het initiatief?

 

Sandew Hira

13-7-2020

Moet Gandhi’s standbeeld vallen?

Sandew Hira

Den Haag, 21-6-2020

Email: sandew.hira@iisr.nl

Inleiding

Is het bekladden en neerhalen van standbeelden van Gandhi een progressieve stap in de strijd tegen racisme? Voor sommige activisten is het antwoord eenduidig: “Ja”. Gandhi heeft een aantal racistische uitspraken gedaan over zwarte mensen. Zo iemand verdient geen standbeeld. Voor veel mensen in met name de Hindostaanse gemeenschap is Gandhi de leider van de Indiase bevrijdingstrijd tegen het Brits kolonialisme en wordt hij geëerd op allerlei manieren. Het bekladden en neerhalen van zijn standbeeld wordt daar met afgrijzen bekeken. Hoe moet je hiermee omgaan als dekoloniale activist?

Je moet beginnen met proberen om de feiten te achterhalen over Gandhi en de zwarte strijd? Wat is die waarheid?

Alle bronnen over uitspraken van Gandhi gaan terug naar zijn verzamelde werken die op internet gratis te downloaden zijn. Het gaat om 98 delen van gemiddeld 500 pagina’s, dus ongeveer 50.000 pagina’s. Het is in opdracht van de Indiase regering samengesteld. Het materiaal is verzameld tussen 1956 en 1994 en is nu beschikbaar. De samenstellers hebben geen censuur gepleegd, dus heb je ook de uitspraken van Gandhi waar hij zich voor zou moeten schamen.

Gandhi is geboren in Gujarat, India, op 2 oktober 1869 en werd op 79-jarige leeftijd vermoord door een Hindu fundamentalist op 30 januari 1948, een half jaar nadat India haar onafhankelijkheid had uitgeroepen op 15 augustus 1947.

Gandhi was op 22-jarige leeftijd in London als advocaat afgestudeerd en keerde terug naar zijn geboorteland waar hij moeilijk een praktijk van de grond kon krijgen. In april 1893 vertrok hij naar Zuid-Afrika om juridisch adviseur te worden van een Indiase zakenman. Hij zou er 21 jaar verblijven en nauw betrokken raken bij de strijd van de Hindostaanse gemeenschap tegen apartheid. In 1915 keerde hij op 45-jarige leeftijd terug naar India, waar hij met succes de strijd tegen het Brits kolonialisme leidde die resulteerde in de onafhankelijkheid van India.

De relatie van Gandhi met de zwarte gemeenschap heeft betrekking op twee gemeenschappen:

  • Zuid-Afrika.
  • De zwarte gemeenschap in de VS.

De beschuldiging van racisme heeft betrekking op zijn periode in Zuid-Afrika.

Zuid-Afrika

Zuid-Afrika zoals we haar nu kennen is in 1948 ontstaan als een eenheidsstaat. De Westerse kolonisatie van Zuid-Afrika met de vestiging van een militaire vesting en handelspost op de Kaap door de Nederlandse Verenigde Oost Indische Compagnie in 1652 onder leiding van Jan van Riebeeck. Ze dwongen de zwarte bevolking tot slavernij. In 1795 kregen de Nederlanders concurrentie van een andere koloniale macht, Engeland, die uiteindelijk de controle kreeg over het gebied in 1815. De Nederlanders en Britten voerde regelmatig oorlog tegen elkaar. De Nederlandse Boeren scheidden zich af in een viertal onafhankelijke republieken: Transvaal, Oranje Vrijstaat, Natal en de Kaap. In 1869 werd diamant gevonden in Transvaal en Oranje Vrijstaat en in 1886 goud in Transvaal. De Britten probeerde controle te krijgen over deze gebieden. In 1880 werd de eerste Anglo-Boers oorlog uitgevochten die gewonnen werd door de Nederlandse Boeren. In 1899 vond de tweede Anglo-Boers oorlog plaats die de Britten de definitieve overwinning bracht op de Boeren in 1902. Gandhi zou deze oorlog meemaken en koos de zijde van de Britten. Hij bood de Britten hulp aan in de vorm van ziekenverzorgers uit de Hindostaanse gemeenschap.

De Hindostaanse gemeenschap in Zuid-Afrika kent twee bronnen van oorsprong: enkele duizenden totslaafgemaakten uit Bengalen en Zuid-India die door Van Riebeeck en consorten werden gebracht naar de Kaap in de zeventiende eeuw en 150.000 contractarbeiders die tussen 1860 en 1911 werden gebracht onder het systeem van “indentured labour”. Ze werden geworven in India en naar Zuid-Afrika gebracht om te werken op de suikerplantages in Natal. Ze waren Britse onderdanen. Gandhi was actief in deze gemeenschap. De verhouding tussen de Hindostanen en Afrikanen was complex. Aan de ene kant werden beide groepen onderdrukt voor de witte bevolking middels apartheidswetgeving. Het land van Afrikanen was door de witte kolonisator gestolen. Die zette vervolgens zwarte politie-agenten in om de contractarbeiders met bruut geweld in toom te houden: de oude verdeel-en-heers tactiek.

In 1888 werd in Natal de pasjeswet voor Indiërs ingevoerd die hun bewegingen in de apartheidssamenleving moest controleren. Gandhi kwam in 1893 aan in Zuid-Afrika en begon vrij snel de beweging tegen de pasjeswet te leiden. Hij werd vier keer de gevangenis ingestuurd vanwege zijn verzet.

De kritiek op Gandhi in Zuid-Afrika betreft drie punten:

  • Gandhi was een bewonderaar van het Britse systeem.
  • Gandhi steunde de Britten tijdens een opstand van zwarte Afrikanen o.l.v. Bambatha kaMancinza in 1906.
  • Ghandi heeft racistische uitspraken gedaan over zwarte mensen.

Bewonderaar van het Britse systeem

Twee Zuid-Afrikaanse historici – Ashwin Desai en Goolam Vahed – maken hier een punt in hun boek “The South African Gandhi. Stretcher-bearer of the Empire”.[1] Ze citeren Gandhi uit zijn afscheidsspeech in Cape Town in 1914 toen hij besloot terug te keren naar India: “I have always believed there is something subtle, something fine in the ideals of the British Constitution. Tear away those ideals and you tear away my loyalty to that Constitution; keep those ideals and I am ever a bondman. [Cheers] Both races should see that those ideals of the British Constitution always remained a sacred treasure.”[2]

 

Je vraagt je af hoe met deze attitude hij de onafhankelijkheidsstrijd van India heeft kunnen leiden? Het antwoord is simpel. Gandhi was gekoloniseerd in zijn geest in 1914 en heeft een mentale bevrijding moeten ondergaan om de rol van leider van de onafhankelijkheidsbeweging te kunnen nemen. Is het moeilijk om te begrijpen dat mensen groeien in hun geestelijke ontwikkeling?

De bewondering voor het Westerse systeem zien we bij meer anti-koloniale leiders. In 1964 geeft Nelson Mandela een vergelijking tussen communisme en het Westerse systeem. “From my reading of Marxist literature and from conversations with  Marxists, I have gained the impression that Communists regard the parliamentary system of the West as undemocratic and reactionary. But, on the  contrary, I am an admirer of such a system.  The Magna Carta, the Petition of Rights and the Bill of Rights, are documents which are held in veneration by democrats throughout the world.  I have great respect for British political institutions, and for the country’s  system of justice. I regard the British Parliament as the most democratic  institution in the world, and the independence and impartiality of its judiciary  never fail to arouse my admiration.  The American Congress, that country’s doctrine of separation of powers,  as well as the independence of its judiciary, arouse in me similar sentiments.”[3]

Moet je om deze redenen standbeelden van Mandela verwijderen?

Steun voor de Britten in de opstand van 1906

In 1906 voerden de Britten nieuwe belastingwetten in. Afrikanen onder leiding van de Bambatha kaMancinza uit de Zulu gemeenschap organiseerden een gewapende opstand tegen de Britten. De opstand werd bloedig neergeslagen. Gandhi had de Britten aangeboden om ziekenbroeders uit de Hindostaanse gemeenschap te mobiliseren voor de kolonisator.

Desai en Vahed maken hier een punt van en ze hebben gelijk: The Gandhian pattern that emerges during the South African War and the Bhambatha Rebellion is the erasure of Africans as a people who suffered and resisted a brutal system. Alongside this was the use of war and violence as opportunities to display loyalty to local settlers and, by extension, to the British Empire.”[4] Vandaag de dag pleiten we voor solidariteit met andere onderdrukte groepen. De strijd tegen kolonialisme en imperialisme is internationaal. Gandhi heeft in 1906 aan de verkeerde kant van de geschiedenis gestaan. Zelf verklaart Gandhi zijn houding als volgt: We are in Natal by virtue of British power. Our very existence depends upon it. It is therefore our duty to render whatever help we can.”[5]

Later zou zijn houding radicaal veranderen, maar daarover straks meer.

Racistische uitspraken

Docenten van de universiteit van Ghana hebben een petitie ingediend waarin ze het bestuur vragen om het standbeeld van Gandhi te verwijderen van het universiteitsterrein. In die petitie hebben ze een aantal racistische citaten gevonden uit de collected works waar Gandhi zich voor moet schamen. Hier zijn enkele citaten:

  • “A general belief seems to prevail in the Colony that the Indians are little better, if at all, than savages or the Natives of Africa. Even the children are taught to believe in that manner, with the result that the Indian is being dragged down to the position of a raw Kaffir.”[6]
  • “In the face, too, of financial operations, the success of which many of their detractors would envy, one fails to understand the agitation which would place the operators in the same category as the half-heathen Native and confine him to Locations, and subject him to the harsher laws by which the Transvaal Kaffir is governed.”[7]
  • “So far as the feeling has been expressed, it is to degrade the Indian to the position of the Kaffir.”[8]
  • Desai en Vahed voegen toe: “In The Green Pamphlet Gandhi objected to the fact that ‘Indians are classed with the natives of South Africa—Kaffir races’. For example, Indians had to use the same entrance as Africans at the post office in Durban. ‘We felt the indignity too much and . . . petitioned the authorities to do away with the invidious distinction and they have now provided three separate entrances for natives, Asiatics and Europeans.’ Gandhi was irate that ‘the sons of this land of light [India] are despised as coolies and treated as Kaffirs’ “.[9]

 

Het algemene beeld uit dit soort citaten is dat Gandhi zwarte Afrikanen als minderwaardig beschouwde vergeleken met Indiërs. Als je dit leest en moet je verontwaardigd zijn over deze uitspraken en niet proberen om daar begrip voor op te brengen. De vraag die je echter ook moet stellen is of Gandhi deze opvattingen heeft behouden in de rest van zijn leven of daar afscheid van heeft genomen.

 

In de verzamelde werken zul je ook dit soort citaten van Gandhi treffen:

  • “I regard the Kaffirs, with whom I constantly work these days, as superior to us. What they do in their ignorance we have to do knowingly.”[10] (Citaat uit 1910)
  • “In cocoa plantations,. Negro workers are subjected to such inhuman treatment that if we witnessed it with our own eyes we would have no desire to drink cocoa.”[11] (Citaat uit 1913)
  • Among the Negroes, the tallest and the most handsome are the Zulus. I have deliberately used the epithet ‘handsome, in connection with Negroes. A fair complexion and a pointed nose represent our ideal of beauty. If we discard this superstition for a moment, we feel that the Creator did not spare Himself in fashioning the Zulu to perfection. Men and women are both tall and broad-chested in proportion to their height. Their muscles are strong and well set. The calves of the legs and the arms are muscular and always well rounded. You will rarely find a man or woman walking with a stoop or with a hump back. The lips are certainly large and thick, but as they are in prefect symmetry with the entire physique, I for one would not say that they are unshapely. The eyes are round and bright. The nose is flat and large, such as becomes a large face and the curled hair on the head sets off to advantage the Zulu’s skin which is black and shining like ebony. If we ask a Zulu to which of the various races inhabiting South Africa he will award the palm for beauty, he will unhesitatingly decide in favour of his own people, and in this I would not see any want of judgment on his part. The physique of the Zulu is powerfully built and finely shaped by nature without any such effort as is made by Sandow and others in Europe in order to develop the muscles. It is a law of nature that the skin of races living near the equator should be black. And if we believe that there must be beauty in everything fashioned by nature, we would not only steer clear of all narrow and one-sided conceptions of beauty, but we in India would be free from the improper sense of shame and dislike which we feel for our own complexion. If it is anything but fair.”[12] (Citaat uit 1926).

De eerdere citaten stammen uit zijn vroege periode in Zuid Afrika en de later zijn van 1910, 1913 en 1926.

Zijn opvattingen over zwarten werd later vooral bepaald door zijn visie op de strijd van de zwarte gemeenschap in Amerika.

De zwarte gemeenschap in de VS

Gandhi schreef veel. Hij schreef ook regelmatig over de situatie van de zwarten in Amerika. In 1926 schreef hij: “The Negroes of the United States have accepted Western civilization. They have embraced Christianity. But the black pigment of their skin constitutes their crime, and if in the Northern States they are socially despised, they are lynched in the Southern States on the slightest suspicion of wrongdoing.”[13]

Hij publiceerde regelmatig over het onrecht dat de zwarten werd aangedaan. Zo meldde hij: “In South Carolina (U.S.A.) a white man stole a motor car. He got four weeks. The same Court of Justice condemned a Negro to three years’ penal servitude for stealing a bicyle. A Delaware (U.S.A.)”coloured” man was sentenced to death for committing rape on a white girl. At Alabama (U.S.A.) two whites were fined $. 250 each for committing rape on coloured girls.”[14]

Hij maakte in 1929 een vergelijking tussen het kaste systeem in India en de VS: “There can be no true comparison between the two. They are dissimilar. Depressed and oppressed as the untouchable is in his own land, there is no legal discrimination in force against him as it is in the case of the Negro in America. Then, though our orthodoxy sometimes betrays a hardness of heart that cannot but cause deep anguish to a humanitarian, the superstitious prejudice against the untouchable never breaks out into such savage fury as it does sometimes in America against the Negro. The lynching of the Negrois not an uncommon occurrence in America. But in India such things are impossible because of our tradition of non-violence. Not only that, the humanitarian sentiment in India has so far prevailed against caste prejudice as to result even in the canonization of individual untouchables. We have several untouchable saints. I wonder whether you have any Negro saints among you. The prejudice against untouchability is fast wearing out. I wish somebody could assure me that the tide of colour prejudice had spent itself in America.”[15]

Acht jaar later komt hij terug op de vergelijking en benadrukt hoe in India het kaste-systeem onderdeel was van de Hindu religie, terwijl dat in de VS niet het geval was. Gandhi: “Can it be a divine law that some persons are born untouchables and remain so for generations? Even men do not have such a law. It does not exist anywhere in this world. The plight of Negroes in America is very bad. They are untouchables but they are not considered to have been born so. Treating them as untouchables is not considered a dharma. There are a vast number of people who treat Negroes as untouchables but such behaviour is not considered a part of religion.”[16]

In 1946 had Gandhi een gesprek met zwarte Amerikaanse soldaten in Madras. Een soldaat vroeg hem: “There are several religions in the world. They were all orginated in foreign countries. Which one of these should Africa follow? Or should she discover her own religion? If so, how ?”

Dit is het antwoord van Gandhi: “It is wrong to say that all religions were originated in foreign countries. I had fairly extensive contact with Zulus and Bantus and I found that the Africans have a religion of their own, though they may not have reasoned it out for themselves. I am not referring to the rites, ceremonies and fetishes that are prevalent among African tribes but the religion of one Supreme God. You pray to that God.”[17]

Hier begint hij te erkennen dat je moet redeneren buiten de bestaande kaders en erkennen dat er zoiets bestaat als een Inheemse Afrikaanse filosofie met haar eigen wortels.

Een andere soldaat vroeg: “How can a continent like Africa fight down the fetters of slavery when it is so hopelessly divided?”

Gandhi: “The moment the slave resolves that he will no longer be a slave, his fetters fall. He frees himself and shows the way to others. Freedom and slavery are mental states. Therefore the first thing is to say to yourself: ‘I shall no longer accept the role of a slave. I shall not obey orders as such but shall disobey them when they are in conflict with my conscience.’ The socalled master may lash you and try to force you to serve him. You will say: ‘No, I will not serve you for your money or under a threat.’ This may mean suffering. Your readiness to suffer will light the torch of freedom which can never be put out.”[18]

Gandhi pakte het vraagstuk op van mental slavery en de noodzaak voor de dekolonisatie van de geest. In 1931 schrijft hij over het Britse onderwijssysteem in India: “We know what history we learn in schools and what we have to unlearn by bitter experience. We are taught to imagine the blessings and virtues of British rule; we learn, as we grow, to know the contrary. Our greatest enemy is therefore ignorance spread often willfully to prejudice us.”[19]

Tot slot vraagt een soldaat: “Africa and India both drink of the cup of slavery. What necessary steps can be taken to unite the two nations so as to present a common front?”

En Gandhi maakt de volgende verbinding: “India is not yet free and yet Indians have begun to realize that their freedom is coming, not because the white man says so but because they have developed the power within. In as much as India’s struggle is non-violent, it is a struggle for the emancipation of all oppressed races against superior might. I do not propose mechanical joint action between them. ‘Each one has to find his own salvation’ is true of this as well as of the other world. It is enough that there is a real moral bond between Asiatics and Africans. It will grow as time passes.”[20]

Hij kreeg gelijk. Zwarte leiders uit Amerika maakten contact met Gandhi. De meest opmerkelijke is Marcus Garvey. Garvey had een internationale organisatie opgebouwd van radicale zwarte activisten met ruim een miljoen leden. Garvey was heel goed op de hoogte van de spanningen tussen Afrikanen en andere gekoloniseerde gemeenschappen, ook tussen Hindostanen en Afrikanen. Maar Garvey zag de betekenis van Gandhi voor de internationale strijd tegen het kolonialisme. In 1924, toen zijn organisatie op de hoogtepunt was van haar ontwikkeling, stuurde Garvey een telegram aan Gandhi met de volgende tekst: “The Negroes of the world through us send you greetings for fight for the freedom of your people and country. We are with you. Fourth Annual international Convention Negro Peoples of the World. Marius Garney, Chairman.”[21] Twee jaar later stuurde zijn vrouw, Amy Jacques Garveytwee boeken van Garvey naar Gandhi (”The Philosophy and Opinions of Marcus Garvey” en ”Africa for Africans”). Gandhi stuurde haar op 12 mei 1926 een bedankbriefje terug.[22]

Een andere belangrijke zwarte leider, de grondlegger van de NAACP, W.E.B. du Bois, was regelmatige contact met Gandhi. Du Bois publiceerde artikelen van Gandhi in zijn maandblad Crisis. Du Bois was een Pan-Africanist. Veel Pan-Africanisten in West Afrika waren geïnspireerd door Gandhi.

De kern van die inspiratie lag in de strategie die Gandhi had ontwikkeld mb.t. geweldloos verzet. Een van de vroegere leiders van de burgerrechtenbeweging in Amerika was Howard Thurman (1899-1981). Hij was een Afro-Amerikaanse theoloog en een mentor van Martin Luther King. Thurman schrijft in zijn autobiografie over zijn reis naar India en de ontmoeting met Gandhi: “He had questions. Never in my life have I been a part of that examination: persistent pragmatic questions about American Negroes, about the course of slavery, and how we had survived it. One of the things that puzzled him was why the slaves did not become Muslems. “Because,” he said, “the Moslem religion is the only religion in the world in which no lines are drawn from within the religious fellowship. Once you are in, you are all the way in. This is not true in Christianity, it is’t true in Buddhism or Hinduism. If you would have become Moslem, then even though you were a slave, in the faith you would be equal to your master…. He wanted to know about voting rights, lynching, discrimination, public school education, the churches and how they functioned. His questions covered the entire sweep of our experience in American society.”[23]

Thurman was belangrijk in de Amerikaanse burgerrechtenbeweging, omdat hij een mentor was van Martin Luther King Jr. King had Gandhi’s technieken van geweldloos verzet bestudeerd vooral met de bus boycott in Montgomery. King schrijft in zijn autobiografie: “Like most people, I had heard of Gandhi, but I had never studied him seriously. As I read I became deeply fascinated by his campaigns of nonviolent resistance. I was particularly moved by his Salt March to the Sea and his numerous fasts. The whole concept of Satyagraha (Satya is truth which equals love, and agraha is force; Satyagraha, therefore, means truth force or love force) was profoundly significant to me. As I delved deeper into the philosophy of Gandhi, my skepticism concerning the power of love gradually diminished, and I came to see for the first time its potency in the area of social reform.”[24]

The strategie, tactieken en technieken die Gandhi had ontwikkeld werden toegepast door grote groepen zwarte activisten in Montgomery. King: “In the summer of 1957 the name of Mahatma Gandhi was well known in Montgomery. People who had never heard of the little brown saint of India were now saying his name with an air of familiarity. Nonviolent resistance had emerged as the technique of the movement, while love stood as the regulating ideal. In other words, Christ furnished the spirit and motivation while Gandhi furnished the method.”[25]

King heeft zijn strategie van geweldloos beschreven, uitgelegd en verdedigd in zijn boek Stride Toward Freedom. Hij gaat in detail in op alle filosofische, strategische, tactische en technische aspecten van geweldloos verzet, inclusief de argumenten tegen deze strategie. Bij iedere stap grijpt hij terug naar wat hij van Gandhi heeft geleerd.

In 1956 was premier Nehru van India in de VS en nodigde King en zijn vrouw Coretta uit voor een bezoek aan India. Gandhi was toen al dood.

King beschrijft zijn ervaring in India: “We had a grand reception in India. The people showered upon us the most generous hospitality imaginable. Almost every door was open so that our party was able to see some of India’s most important social experiments and talk with leaders in and out of government, ranging from Prime Minister Nehru, to village councilmen and Vinoba Bhave, the sainted leader of the land reform movement. Since our pictures were in the newspapers very often it was not unusual for us to be recognized by crowds in public places and on public conveyances. Occasionally I would take a morning walk in the large cities, and out of the most unexpected places someone would emerge and ask: “Are you Martin Luther King?” We had hundreds of invitations that the limited time did not allow us to accept. We were looked upon as brothers, with the color of our skins as something of an asset. But the strongest bond of fraternity was the common cause of minority and colonial peoples in America, Africa, and Asia struggling to throw off racism and imperialism. We had the opportunity to share our views with thousands of Indian people through endless conversations and numerous discussion sessions. I spoke before university groups and public meetings all over India. Because of the keen interest that the Indian people have in the race problem these meetings were usually packed. Occasionally interpreters were used, but on the whole I spoke to audiences that understood English. The Indian people love to listen to the Negro spirituals. Therefore, Coretta ended up singing as much as I lectured. We discovered that autograph seekers are not confined to America. After appearances in public meetings and while visiting villages, we were often besieged for autographs. Even while riding planes, more than once pilots came into the cabin from the cockpit requesting our signatures. We got good press throughout our stay. Thanks to the Indian papers, the Montgomery bus boycott was already well known in that country. Indian publications perhaps gave a better continuity of our 381-day bus strike than did most of our papers in the United States. We held press conferences in all of the larger cities—Delhi, Calcutta, Madras, and Bombay—and talked with newspapermen almost everywhere we went. They asked sharp questions and at times appeared to be hostile, but that was just their way of bringing out the story that they were after. As reporters, they were scrupulously fair with us and in their editorials showed an amazing grasp of what was going on in America and other parts of the world.”[26]

Het is interessant om te zien hoe King en zijn metgezellen kennis maakten met het vraagstuk van reparations and affirmative action in India voor de “untouchables” in een gesprek met Nehru. Hij vergelijkt dat beleid met het beleid in de VS m.b.t. zwarte emancipatie. King schrijft: “The Indian government spent millions of rupees annually developing housing and job opportunities in villages heavily inhabited by untouchables. Moreover, the prime minister said, if two applicants compete for entrance into a college or university, one of the applicants being an untouchable and the other of high caste, the school is required to accept the untouchable. Professor Lawrence Reddick, who was with me during the interview, asked: “But isn’t that discrimination?” “Well, it may be,” the prime minister answered. “But this is our way of atoning for the centuries of injustices we have inflicted upon these people.” From the prime minister down to the village councilmen, everybody declared publicly that untouchability is wrong. But in the United States some of our highest officials declined to render a moral judgment on segregation, and some from the South publicly boasted of their determination to maintain segregation. That would be unthinkable in India. Although discrimination has not yet been eliminated in India, it is a crime to practice discrimination against an untouchable.”[27]

King gaf de essentie weer van de relatie tussen Afrikanen en Indiërs: “The strongest bond of fraternity was the common cause of minority and colonial peoples in America, Africa, and Asia struggling to throw off racism and imperialism.”

Eenheid maakt macht, verdeeldheid breekt kracht

De kwestie van eenheid tussen onderdrukte volkeren is voor veel leiders in de gekoloniseerde een belangrijk thema geweest. Europese mogendheden hadden de wereld gekoloniseerd en hun volkeren meedogenloos onderdrukt en uitgebuit. Ze hebben de strategie gebruikt van verdeel-en-heers en de kolonisatie van de geest. Alle leiders van de bevrijdingsstrijd tegen het kolonialisme realiseerden zich deze essentiële regel: eenheid maakt macht, verdeeldheid breekt kracht.

De strategie van verdeel-en-heers was vaak heel effectief. Onder alle gekoloniseerde gemeenschappen heerst er angst voor de kolonisator en woede over de vernedering, onderdrukking en uitbuiting. De strategie van verdeel-en-heers richt de focus van angst en woede weg van de kolonisator en binnen de eigen gemeenschappen. In de zwarte gemeenschappen werd de kleurschakering gebruikt als instrument: hoe lichter de huidskleur, hoe beter de sociale, economische en culturele positie. In de multiculturele gemeenschappen werden Afrikanen opgezet tegen Aziaten en omgekeerd. En als die strategie gecombineerd werd onderling geweld, dan zijn de gevolgen voor generaties niet te overzien: de woede is direct verbonden met leed die elkaar is aangedaan.

In Suriname zijn Hindostanen en Afro-Surinamers tegen elkaar opgezet bij verkiezingen. Politiek was gebaseerd op de manipulatie van de spanningen tussen deze bevolkingsgroepen. Pas na de coup van 25 februari 1980 is het element van dekolonisatie onderdeel geworden van de politiekvoering. In Suriname heeft de verdeel-en-heers strategie van Nederland niet geleid tot geweld, maar in het buurland Guyana wel.

In 1950 richten de Marxist Chedi Jagan (Hindostaanse komaf) en Forbes Burnham (Afro-Guyanese komaf) samen de People’s Progressive Party (PPP) op als een socialistische partij die de strijd voor onafhankelijkheid tegen Engeland zou leiden. De PPP won de verkiezingen van 1953 en begon sociale hervormingen door te voeren op weg naar de onafhankelijkheid, die uiteindelijk in 1966 werd bereikt. De Engelsen stuurden militairen naar Guyana en zetten Jagan af. De Britse en Amerikaanse inlichtingendiensten begonnen in te werken op de PPP en een scheiding te bewerkstelligen tussen Hindostanen en Afro-Guyanezen. Dat was effectief. In de verkiezingen van 1957 namen twee fracties van de PPP (Jagan en Burnham) apart deel aan de verkiezingen, maar Jagan won 9 van de 14 zetels en Burnham 3. Veel Afro-Guyanezen hadden toch op Jagan gestemd. De CIA zetten met steun van de Engelsen een campagne op om de twee bevolkingsgroepen uit elkaar te drijven. De woede over racisme en kolonialisme werden gericht op elkaar. Gekoloniseerde Hindostanen vertellen racistische verhalen van de witte kolonisator over de minderwaardigheid van Afro-Guyanezen en hun wens om Hindostaanse vrouwen te verkrachten. Afro-Guyanezen vertellen racistische verhalen van de kolonisator over gierige Hindostanen die zwarten willen uitbuiten. Die spanningen worden gecombineerd met stakingen en demonstraties en monden uit in honderden doden in de beginjaren zestig. Het heeft de etnische relaties in Guyana voor decennia verstoord. Stephen Rabe, die de campagne van de Amerikaanse inlichtingendienst met steun van de Britten in Guyana uitvoerig heeft gedocumenteerd, concludeert: U.S. policymakers generated political instability and economic chaos and incited racial warfare in the British colony.”[28]

Sociale bewegingen krijgen vaak te maken met inlichtingendiensten. De Black Panthers Party in Amerika is ten onder gegaan door infiltranten van de FBI. De Russische revolutionair Victor Serge heeft een handboek samengesteld voor revolutionairen met de titel: “What everyone should know about repression“. De archieven van de Russische inlichtingendienst was na de revolutie van 1917 in handen gevallen van de revolutionairen. Serge heeft in zijn handboek uitgelegd hoe inlichtingendiensten werken om sociale bewegingen te ondermijnen. Een belangrijk element is de inzet van provocateurs die verdeel-en-heers strategieën toepassen en onderling wantrouwen creëert.[29]

Een soortgelijk handboek werd vijftig jaar later samengesteld door de Amerikaanse CIA agent Philip Agee met de titel “Inside the Company – CIA diary“.[30] Agee werkte 12 jaar voor de CIA in Latijns Amerika tegen anti-imperialistische organisaties. Hij kreeg er later spijt van en verzamelde zijn ervaringen in de vorm van een handboek die door sociale bewegingen gebruikt zijn geworden over hoe om te gaan met inlichtingendiensten.

De algemene les is: verdeel-en-heer bestrijd je door de focus te leggen waar het hoort: de strijd tegen kolonialisme. Leiders van de Aziatische en Afrikaanse bevrijdingsbewegingen hebben dat goed begrepen. Ze kennen de woede in hun gemeenschappen over vernedering en onderdrukking heel goed en beseffen dat die woede een focus moet hebben: de kolonisator. Als die focus verschuift naar onderlinge strijd, dan heb je een belangrijke slag verloren.

De focus van de strijd in Nederland is institutioneel racisme. Het verwijderen van standbeelden van slavenhouders heeft een duidelijk focus: de kolonisator. Het verwijderen van het standbeeld van Gandhi is daar geen deel van. Gandhi was geen deel van de kolonisator. Hij was gekoloniseerd in zijn geest zoals veel gekleurde mensen. Hij is uiteindelijk gedekoloniseerd in zijn geest. De focus te verschuiven van de kolonisator naar hem is onderdeel van verdeel-en-heers. Daarom is die actie niet goed te keuren. Die afkeuring betekent niet dat niet gesproken moet worden over de problematische aspecten van zijn leiderschap en in het algemeen van leiderschap van sociale bewegingen. Dat gesprek is hard nodig. Maar het moet gebaseerd zijn op feiten en het totaalplaatje. Dan is het deel van de groei van sociale bewegingen, anders wordt het deel van de strategie van verdeel-en-heers.

Bronnen

Agee, P. (1975): Inside the Company. CIA diary. Stonehill Publishing Company. London.

Carson, C. (1998): The Autobiography of Martin Luther King Sr.. IPM/Warner Books. New York.

Desai, A. and Vahed, G. (2016): The South African Gandhi. Stretcher-bearer of the Empire. Stanford University Press. Stanford.

Gandhi, M.K. (1956-1994 (xx)): The Collected Works of Mahatma Gandhi. https://www.gandhiheritageportal.org/the-collected-works-of-mahatma-gandhi. Accessed 19-6-2004. De referentie naar de verschillende delen is opgenomen tussen haakjes (xx).

King, M.L (1958): Stride Toward Freedom. The Montgomery Story. Beacon Press. Boston.

Mandela, N. (1964): I am not a communist. From speech in his defence at the Rivonia Trial while Secretary General of the ANC, in June 1964. The speech is known by the title ‘I Am Prepared to Die’. in: Bragança, A. de and Wallerstein, I. (eds.) (1982), p. 91-95.

Petition (2016): Gandhi’s Statue at the University Of Ghana Must Come Down. https://www.change.org/p/the-members-of-the-university-of-ghana-council-gandhi-s-statue-at-the-university-of-ghana-must-come-down. Accessed 20-6-2020.

Rabe, S. (2005): U.S. intervention in British Guiana. A cold war story. Univ. Of North Carolina Press. Chapel Hill.

Serge, V. (1979): What everyone should know about repression. New Park Publications. Original: 1926.

[1] Desai, A. and Vahed, G. (2016): The South African Gandhi. Stretcher-bearer of the Empire. Stanford University Press. Stanford.

[2] Desai, A. and Vahed, G. (2016), p. 36.

[3] Mandela, N. (1964), p. 95.

[4] Desai, A. and Vahed, G. (2016), p. 89.

[5] Gandhi, M.K. (1956-1994 (1)), p. 179.

[6] Gandhi, M.K. (1956-1994 (1)), p. 193.

[7] Idem, p. 225.

[8] Idem, p. 229.

[9] Desai, A. and Vahed, G. (2016), p. 30.

[10] Gandhi, M.K. (1956-1994 (11)), p. 107.

[11] Gandhi, M.K. (1956-1994 (12)), p. 432.

[12] Gandhi, M.K. (1956-1994 (34)), p. 11-12.

[13] Idem, p. 79.

[14] Gandhi, M.K. (1956-1994 (36)), p. 397.

[15] Gandhi, M.K. (1956-1994 (45)), p. 148.

[16] Gandhi, M.K. (1956-1994 (63)), p. 351.

[17] Gandhi, M.K. (1956-1994 (89)), p. 280.

[18] Idem.

[19] Gandhi, M.K. (1956-1994 (52)), p. 102.

[20] Gandhi, M.K. (1956-1994 (89)), p. 280.

[21] Gandhi, M.K. (1956-1994 (29)), p. 28.

[22] Gandhi, M.K. (1956-1994 (36)), p. 361.

[23] Thurman, H. (1979), p. 132.

[24] Carson, C. (1998), p. 34.

[25] Carson, C. (1998), p. 72.

[26] Carson, C. (1998), p. 127-128.

[27] Carson, C. (1998), p. 136-137.

[28] Rabe, S. (2005), p. 175.

[29] Serge, V. (1979).

[30] Agee, P. (1975).

Geschiedschrijving van Hindostaanse dwangarbeid

Op vrijdag 5 juni stond het Sarnámihuis stil bij 147 jaar Hindostaanse Immigratie. Naar aanleiding van de maatregelen in de strijd tegen het coronavirus had het Sarnámihuis besloten dit jaar een Facebook Live Stream te hosten. Gehost door Tasiana Ramdin, werd met 147 jaar Hindostaanse Immigratie het officiële startsignaal gegeven voor Indian History Month, dat dit jaar in het teken staat van #calcuttabrieven. Initiatiefnemer van Indian History Month, Pravini Baboeram, lichtte in de livestream het thema van dit jaar toe. Daarnaast was historicus Sandew Hira te gast, die inging op Hindostaanse geschiedschrijving en de betekenis van de Calcutta brieven. Tot slot ging Lalla Rookh vertegenwoordiger Farid Ketwaru in op de ervaringen van de Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie met geschiedschrijving en het Lalla Rookh Museum. The volledige uitzending i hier te bekijken op YouTube: https://www.youtube.com/watch?v=75qosUevebI&feature=youtu.be