Sandew Hira, 2-11-2018
Inleiding
In de serie “Marxisme en de dekoloniale beweging” zal ik Marxistische theorieën vanuit een dekoloniale bril bekijken. In deel 2 ga ik in op Marxisme en godsdienst.
Godsdienst is opium voor het volk
Een visie van Marx op godsdienst is verwoord in zijn essay Critique of Hegel’s Philosophy of Right. Hij schrijft: “Man makes religion, religion does not make man.”[1] Godsdienst is het product van een fantasie van de mens. Hij vervolgt: “This state and this society produce religion.” Marx observeerde hoe de Christelijke kerk – en godsdienst in het algemeen – door de heersende macht werd gebruikt om het volk in het gareel te houden. De arme onderdrukte klasse zoekt in religie een bevrijding van de zorgen en problemen van alledag, maar net als opium is het verdovingsmiddel om de geest lam te leggen: Marx: “Religious suffering is, at one and the same time, the expression of real suffering and a protest against real suffering. Religion is the sigh of the oppressed creature, the heart of a heartless world, and the soul of soulless conditions. It is the opium of the people.”[2]
Kennis en ethiek
Marx moet geplaatst worden in de traditie van de Europese Verlichting waar een scheiding plaatsvond in kennisproductie tussen kennis en ethiek. Kennis gaat over de vraag: is iets waar of niet waar. Ethiek gaat over de vraag: is iets goed of fout. Die scheiding kwam door de opkomst en doorbraak van de natuurwetenschappen, die tot veel technische uitvindingen leidde en het gevoel schiep dat de mens de natuur kon beheersen door de wetten van de natuur te leren kennen.
In Europa kwam in de negentiende eeuw de sociale wetenschappen op (economie, sociologie, politieke wetenschappen, culturele studies), die zich in hun methoden gingen spiegelen aan de natuurwetenschappen. Waar de scheiding tussen kennis en ethiek in de natuurwetenschappen enigszins begrijpelijk is (dat de maan rond is heeft niets te maken met goed of fout, maar met waar en niet waar), ligt dat bij de sociale wetenschappen een stuk moeilijker. De mens produceert kennis over zichzelf. Het wordt lastiger om een scheiding te maken tussen subject (de onderzoeker) en object (datgene dat onderzocht worden, in dit geval de mens). Een witte man die schrijft over kolonialisme heeft meer moeite om het verschijnsel te begrijpen vanwege zijn vorming door het koloniale systeem. Er treed een bias (misvorming) op in zijn kennisproductie.
Bevrijdingstheologie
Vanuit de heersende religieuze instituten, zoals de Christelijke kerk, was de afwijzing van het Marxisme ingegeven door haar rol als hoeder van het establishment. Maar er waren ook religieuze mensen die de rol van het Marxisme als een theorie van bevrijding erkennen en ook tegen het establishment zijn. Daarin zitten grofweg twee stromingen. Een stroming, die vooral vertegenwoordigd is in de Christelijke bevrijdingstheologie, zoekt naar de overeenkomsten tussen Marxisme en Christelijke theologie als theorieën van bevrijding. In tweede helft van de 20ste eeuw hebben Latijn-Amerikaanse theologen zoals de Peruaan Gustavo Gutiérrez en de Braziliaan Leonardo Bof het vraagstuk van armoede en sociale strijd in Latijns Amerika opgepakt en verbonden aan een theorie over godsdienst niet als opium voor het volk, maar als instrument van bevrijding. Die stroming is niet beperkt gebleven tot theologen in Latijns Amerika, maar strekt zich uit tot Afrika, het Midden-Oosten en Azië.
Een tweede stroming van theologen ondernam vanuit een bevrijdingstheologie een kritiek op het Marxisme. Ze wijzen het Marxisme niet af, omdat het een gevaar is voor de heersende orde (waar zij ook tegen zijn), maar omdat het geen oplossing biedt voor het vraagstuk van ethiek: wat is goed of fout.
Een mooi voorbeeld is de Iraanse revolutionair Ali Shari’ati. Shariati was een criticus van het pro-imperialistische regime van de dictator Shah Reza Pahlavi. Hij vertaalde Frantz Fanon in het Perzisch en profileerde zich als een islamitische denker. Hij schreef een interessante kritiek op het Marxisme onder de titel: Marxism and Other Western Fallacies. An Islamic Critique.[3]
Shari’ati begint met te wijzen op het verschil tussen wetenschap en religie in het Christendom en de Islam. In de Christelijke theologie werd wetenschap gezien als een concurrent in kennisproductie. De kerk verhinderde de groei van wetenschappelijk kennis, met name door de opkomst van de natuurwetenschappen die uitkomsten leverden die niet strookten met Christelijke opvattingen over de natuur. Maar in de Islam is dat niet het geval. Shari’ati: “God wishes humanity to be free of the great yoke of slavery to nature.”[4] Er is geen enkel verbod in de Islam om de wetten van de natuur te leren kennen. Integendeel. Kennis over de wetten van de natuur zal de mensheid bevrijden.
Maar fundamenteler is zijn kritiek op de verhouding tussen wetenschap en ethiek. Religie is een bron voor ethiek. Het geloof levert de basis voor waarden en normen en voor richtlijnen van ethiek. Waar is de bron van de ethiek in het Marxisme? Shari’ati: “The radicalist – who were amongst the most outstanding exponents and intellectuals of the new ‘humanism’ of eighteenth- and early nineteenth-century Europe – proclaimed in a manifesto they published in 1800: ‘Set aside God as the basis of morals and replace Him with Conscience.’ They held that man is a being that in and of himself possess a moral conscience, which in their view springs from his original and essential character, and which his human nature requires.”[5]
Shari’atie wijst op de fundamentele verschillen tussen Marxisme en Islam, hoewel ze beide vanuit een bevrijdingsfilosofie naar de wereld kijken: “Islam and Marxism completely contradict each other in their ontologies and cosmologies. Briefly, Marxism is based on materialism and derives its sociology, anthropology, ethics and philosophy of life from materialism. The Marxist cosmos, i.e. the materialist cosmos, is, as Marx puts it, a ‘heartless and dispirited world’ where man lacks a ‘ real’ destiny. By contrast, the cosmology of Islam rests upon faith in the unseen – the unseen (ghayb) being, definable as the unknown actuality that exists beyond the material and natural phenomena that are accessible to the senses and to our intellectual, scientific, and empirical perception, and which constitutes a higher order of reality and the central focus of all movements, laws, and phenomena in the world.“[6]
In de dekoloniale theorie grijpt mijn kritiek op het Marxisme terug op filosofen als Shari’ati. Het is niet een simpele kritiek op Marx die godsdienst afwijst als opium voor het volk. Het gaat dieper en grijpt in op de relatie tussen kennis en ethiek.
[1] Marx, K. (1844): Critique of Hegel’s Philosophy of Right. Oxford University Press. Original 1844.. Oxford, p. 3.
[2] Idem.
[3] Shari’ati, A. (1980): Marxism and Other Western Fallacies. An Islamic Critique. Mizan Press. North Haledon, New Jersey.
[4] Idem, p. 19.
[5] Idem, p. p. 22.
[6] Idem, p. 65-66.